2.5 Het bestek en de voorwaarden
x
x
Kaft en eerste bladzijde van het Bestek en Voorwaarden
x
De kerkvoogden legden het bestek en de voorwaarden van de te bouwen kerk en pastorie ter inzage zodat geïnteresseerde aannemers op het werk konden inschrijven. Daarover verderop meer.
Het is interessant om hier eerst uitgebreid aandacht te geven aan dit bestek en de bouwvoorwaarden. Hier kan men namelijk tot in het kleinste detail lezen wat men voor soort bouwwerken voor ogen had. Dit bestek is zeker niet door een paar amateurs samengesteld. Een origineel exemplaar ervan ligt in het Drents Archief. Het boekje heeft een kaft van papier dat eigenlijk voor een ander boekje was bedoeld (op de binnenkant staat een andere boektitel gedrukt!), maar op de buitenkant heeft drukker C. Pet in Hoogeveen in zeven verschillende lettertypen keurig de juiste titel gedrukt: “Bestek en voorwaarden wegens een nieuw te bouwen kerk en pastorie voor de Hervormde Gemeente te Pesse, met de leverantie der benoodigde materialen. 1871.”
Op de eerste pagina wordt de titel herhaald. Vervolgens wordt in veertien ‘artikelen’ en 32 pagina’s zeer gedetailleerd beschreven hoe de kerk en de pastorie gebouwd moeten worden. De meeste pagina’s zijn gewijd aan de pastorie. Daar zijn natuurlijk meer details die vastgelegd moesten worden dan voor een nogal ‘rechttoe rechtaan’ bouwwerk als de kerk. Ik ga de hele tekst door en citeer wat aardige details, zodat de lezer een indruk krijgt van de bouwplannen.
Artikel 1 stelt dat “het werk bestaat in het bouwen van eene nieuwe KERK en PASTORIJ, op aantewijzen plaats te Pesse, nabij den Straatweg naar HOOGEVEEN, onder de gemeente RUINEN.”
Neut en middenkalf
Artikel 2 gaat over de ‘peilen’ waarnaar alle hoogten en diepten moesten worden gemeten: de bovenkant van de vloer in de kerk en de pastorie.
Artikel 3 gaat over de afmetingen. De kerk moest 19,8 m lang en 9,5 m breed worden. De zijmuren werden 5,7 m hoog en de achtergevel 10.35 m. Zo werd elke maat precies opgegeven, ook voor de pastorie. De dikte van de voor- en zijmuren van de kerk werd anderhalve steen. De dikte van de binnenmuur een halve steen.
Artikel 4 is kort over het graaf- en zandwerk.
Artikel 5 is een groot stuk “Beschrijving van de kerk”. Elf bladzijden vol met maten, soorten hout, steen en ijzer, en vrij veel bouwjargon als “toogstukken, neuten, middenkalf, afgebiljoend, vischbekken, korbeelen”, en nog meer fraaie woorden die niet meer in een modern bouwplan gebruikt worden.
(Voor wie het weten wil: een neut is een vierkant stuk hardsteen, bijvoorbeeld onder een deurkozijn tegen optrekkend vocht. Een middenkalf is een horizontale verbinding van twee balkjes, die dient tot scheiding van het bovenlicht en de eigenlijke deur. Afbiljoenen is schuin afwaterend bewerken; een vischbek is een verbinding van twee stukken hout onder een zekere hoek, bijvoorbeeld bij het dak. Een korbeel of karbeel is een versterking van hout om een verticale en horizontale balk met elkaar te verbinden met een pen-gat-constructie. LM)
De toren wordt stevig uitgevoerd: “Tot den toren te leveren en te verwerken: In de gevelmuur gelegd en op de kapbalken gekeept, twee greenen draagbalken, zwaar 20 en 30 c.M. lang 3 M. ieder, met drie schroefbouten van 2 c.M. gesmeed ijzer aan de balken en met een 25 m.M. anker van gesmeed ijzer, zwaar 4 kilogram, aan de gevelmuur te bevestigen.” Maar liefst 21 vierkante meter bekleding van 32 mm dik vurenhout komt erop, “geploegd en naar den eisch geschaafd” plus vijf vierkante meter lood van 25 kg per vierkante meter. En zo nog veel meer eisen. In de klokkenstoel moet een metalen klok komen “van ongeveer 50 kilogram zwaarte.” (c.M. en m.M. is resp. centimeter en millimeter, LM).
Predikstoel
De ‘predikstoel’ wordt van grenenhout, “rustende op een eiken piedestal en gemetseld voetstuk”, vanonder bekleed met vurenhout “en voorts te voorzien van lijsten, draaijende deur met krukslot, zitbank, lessenaar en paneel tot aan het klankbord.” Dan natuurlijk het klankbord, de trap, vier banken, het doophek en in de zaal 28 ‘opene banken’. Over de vloer van de kerkzaal: “De grond binnen de kerk van heide ontdaan en met zand tot bekwame hoogte aangevuld zijnde, zal de aannemer de gezamenlijke oppervlakte, 188,10 vierkante meter, bevloeren met dikke blaauwe plavuizen in kalkmortel.”
Dan is er natuurlijk het portaal, waar ook drie ladders bij horen. Voor de voordeur komt een straatje van twee vierkante meter en voor de zijdeuren van anderhalve vierkante meter, in gele klinkers op hun kant. De avondmaalstafel wordt van vurenhout met grenenhouten poten. Dan moet er nog “een hek op den dam voor de kerk” en dan is de kerk klaar.
Nu komt de beschrijving van de pastorie in Artikel 6. Hierin staan veel meer details.
De pastorie
Voor alle duidelijkheid: met ‘de pastorie’ wordt hier bedoeld de oude pastorie, nu het huis dat aan de Pesser kant van de kerk staat. De huidige pastorie werd veel later gebouwd; daarover verderop meer.
Ook hier geeft het bestek weer veel details met maten, soorten materiaal en verwerking. Het metselwerk is “van buiten zindelijk op te voegen, van binnen glad onder de rij te berapen met kalkmortel, en die in den kelder met sterke tras. De muren in de schuur en die waarover behang komt, met de kwast af te wasschen en de overige met zuivere gezonkene kalk over te pleisteren, zoodat de oppervlakte met den vereischten glans is voorzien.”
Buiten komt een regenbak van 1,3 m doorsnee en een hoogte van twee meter vanaf de bodem. Voor de drinkwatervoorziening komt er een welput met een doorsnee van een meter en zo diep “dat er één M. hoogte zuiver welwater in staat, en zal in den tijd, waarin de wel op het laagst is, moeten worden gemaakt (…)”. Een welput is een put die zo diep is dat deze deels gevuld wordt door grondwater en steekt ongeveer 30 cm boven het maaiveld uit. In de regenbak en in de put komen “ten geschikten tijd” pompbuizen die waterdicht moeten worden afgesloten. De pompbuizen worden aangesloten op een koperen pomp in de keuken en een in de schuur. Men moet dus niet denken aan een ‘romantische’ put, zoals je die heel soms nog wel eens ziet, waaruit men water putte met een schepemmer. Er was in de keuken sprake van ‘stromend’ water…
De woning krijgt een “glaskozijn in den kelder”, en “zes lichtkozijnen” en “drie lichtkozijnen op den zolder”. De ramen worden 2,2 m hoog en 1,03 m breed, met ramen en blinden. En zo staat er nog heel veel informatie over ramen en deuren.
Als een gedicht
Soms leest het bestek als een gedicht. Je begrijpt het niet helemaal maar het klinkt belangrijk. Over de schoorstenen staat er bijvoorbeeld deze passage: “Voorts aan den zolder tot aan het dak twee rookpijpen, wijd 50 c.M. vierkant binnenwerks van Goudsche bleeke in kalkmortel, met vereischte tongen in dezelve en slapers enz. van zware juffers.”
(Slapers zijn ondersteunende ribben bij een schuin lopend schoorsteenkanaal; juffers zijn gedeeltelijk beslagen sparren -waarbij ‘beslagen’ betekent dat het hout met de bijl enigszins recht is gemaakt; tongen zijn de scheidingen tussen de naast elkaar lopende rookpijpen. Zo klinkt het al een stuk minder poëtisch. LM)
Onder de titel ‘Beschotten’ staat dat er in de voorkamer een bedstee en twee platte kasten komen, in de slaapkamer twee bedsteden en een diepe kast en in het kamertje voor de dienstboden ook nog een bedstee. ‘Pompen’. “In de keuken en de schuur te leveren en te plaatsen: twee koperen pompen (…) met pijpen “tot nabij den bodem van den put en den regenbak, met slagwerken, zuigers en verder toebehoren. Om die in de keuken een pompkast van 26 m.M. eikenhout, en die in de schuur volgens order aan een gebintstijl bevestigd.” Bij de pomp in de keuken komt een “Escozijnschen gootsteen” en een “aanregt”. (escozijnse steen is hardsteen uit de groeve van Ecaussines in Henegouwen; arduin. LM)
Koe- en paardenstal
Naast een schuur moest er ook een pompstraat komen (gang in een boerenhuis waar de pomp staat, LM) en ook een koestal kon bij de predikantswoning toen niet gemist worden. In hoeverre predikanten er gebruik van maakten, is mij niet duidelijk geworden. De eerste predikant, ds. Bergsma deed dat in ieder geval niet lijkt me, want hij klopte voor koemest op zijn tuin aan bij de kerkvoogden. Ook een paardenstal was er. Ik hoorde een verhaal dat ds. Saraber ’s winters met paard en koets door de modder naar het door hem gestichte Bethel in Stuifzand trok. Die gebruikte de paardenstal dus. Verder kwam er natuurlijk een turfhok. En – toch ook heel belangrijk: het secreet of het toilet. “In het secreet een dwarsmuurtje, dik een halve steen, de benoodigde verglaasde pot, en buizen tot in den zinkput, en een vuren dek (…) met lossen bril en deksel van vurenhout.” De zinkput met een middellijn van een meter verzamelde de uitwerpselen van de eerwaardes en hun gezin en in de afdekking ervan kwam een deel dat men kon ‘uitlichten’ zodat de putjesschepper zo nu en dan de drek kon verwijderen.
x
x
Artikel 7 gaat over de “Verw-, Glas- en Behangwerken”. Hierin lezen we over de toren dat “de koperen bal en windwijzer met zuiver ducatengoud te vergulden” zijn. (Dukatengoud is goud van het fijnste gehalte. LM). Een paar details uit deze paragraaf: ‘Het plafond in de kerk tweemaal met lijvige witte verw (= verf) te verwen en de laatste laag te bezanden, en, na wel gedroogd te zijn, tweemaal over te witten met Friesche stuifkalk.” “Het glas in de ramen te leveren, zal best wit Fransch glas tweede soort moeten zijn. Alle ruiten zuiver passend in de sponningen te werken en met taaije stopverw digt en zindelijk aan te stoppen.”
Niet meer dan 6o cent
De drie kamers beneden en het logeerkamertje boven in de pastorie moeten behangen worden. Vóór de laatste verfbeurt moet het behangselpapier geplakt worden, “ter keuze van de Directie, waarvan de rol gemiddeld niet meer zal kosten dan 60 cents, en de randen, hierbij benoodigd, naar evenredigheid.”
Artikel 8 bepaalt onder andere dat de materialen “van af den oever aan het Noordeinde van het kanaal te Hoogeveen, buiten kosten van den aannemer, tot op het werk worden aangevoerd, mits dat de aannemer tijdig kennis geve, welke materialen vervoerd kunnen worden.” Voor dit vervoer hadden de kerkvoogden vrijwilligers die hun paard en wagen wel wilden inzetten.
Artikel 9 is de “Wijze van bewerking”.
Artikel 10 gaat over de “Vermeerdering of Vermindering” dus over de kosten van meerwerk of juist minder.
Artikel 11 is belangrijk want de “Tijdsbepaling”. Na tien jaar voorbereiding willen de kerkstichters nu vaart in het proces. “Hij (de aannemer) zal het werk met een genoegzaam getal bekwame werklieden moeten aanvangen en met kracht voortzetten, in dier voege, dat de in dit bestek beschrevene werken met den 1sten October 1871 geheel zijn uitgevoerd en goedgekeurd kunnen worden. Indien door den aannemer aan gemelde tijdsbepaling niet voldaan wordt, zal TIEN GULDEN voor elken dag nawerkens van den aanneemsom gekort worden.”
Artikel 12 regelt de betaling. In drie termijnen; de eerste (een kwart van de aanneemsom) als het werk tot op een derde is gevorderd “en er genoegzame middelen blijken te zijn tot verdere voortzetting van het werk”. De tweede termijn (ook een kwart) komt vrij als het werk tot op twee derde is gevorderd “en met kracht wordt voortgezet” en de derde termijn, zijnde de helft van de aanneemsom, als het hele werk voltooid is en door de directie is goedgekeurd.
Artikel 13. Wie denkt dat de overheid toen vast nog geen eisen stelde: er zijn de Algemeene Regelen en Bepalingen voor de uitvoering en het onderhoud der Rijks Waterstaats-werken, vastgelegd in een beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken uit april 1860, die ook voor dit bouwwerk verbindend zijn.
Ten slotte regelt Artikel 14 de aanbesteding. Zoals hiervoor al genoemd, werd dit bestek ter inzage gelegd en konden geïnteresseerden op het werk inschrijven. “Het werk wordt gegund aan hem wiens inschrijving het aannemelijkst voorkomt, zonder verpligting, om daartoe den minsten inschrijver te nemen, noch om reden der gedane keuze te geven.”
“Goedgekeurd door Kerkvoogden der Hervormde Gemeente te Pesse, namens kerkvoogden, (w.g) R. K. Reinders, voorzitter en R. Oldenijens, secretaris.”
x
x