Het fornuis
De voordeur van ons huis werd nooit gebruikt. Die kwam meteen uit in de woonkamer en dat was niet handig. Ik herinner me dat ’s zomers als het heel warm was de deur wel eens werd open gezet, maar dat wilde dan maar moeilijk, omdat de scharnieren vast zaten. Iedereen kwam via de achterdeur binnen. Die achterdeur was overdag nooit op slot. In het begin stond je dan meteen in het achterhuis. De naam keuken mocht het niet hebben en kreeg het ook niet. Een keuken was niet iets voor arbeiders. Die had je alleen in burgermanshuizen.
In het achterhuis stond een fors fornuis, zwart glimmend met mooi geschilderde details van bloemmotieven. Het werd gestookt op hout en steenkolen, eierkolen genoemd omdat ze min of meer de vorm van een ei hadden. Het fornuis had een vuurpot met daarboven een deksel en een aantal ringen. Verder naar de pijp toe was nog zo’n deksel met ringen. Je kon door die ringen al of niet te gebruiken een pan of ketel dus rechtstreeks op het vuur zetten of iets verder ervan weg om bij voorbeeld te stoven of warm te houden. Bij een grote pan verwijderde je simpelweg tijdelijk een ring. Er was een waterketel die een zodanige vorm had dat die in het gat paste en dan stak het onderste deel van de ketel een eind in de kachel, zodat hij heel dicht bij het vuur stond. Die ketel bevatte de hele dag warm water. Tenminste… als het fornuis aan was. Naast de vuurpot had het fornuis een oven, waarin mijn moeder wel eens brood bakte of later cake, en waarin wij in de herfst appels mochten poffen. Wat was dat heerlijk, zo’n warme appel die naar binnen toe steeds steviger werd. De geur die de appel afgaf was nog lekkerder dan de appel zelf. Het was nog wel een kunst om de appel niet zwart te laten worden en toch redelijk gaar. Als het goed gelukt was, was de schil veranderd in een hard leerachtig velletje, heel dun. Daaronder zat de appelmoes. Ik zoog zelfs het klokhuis leeg, zo lekker vond ik het. De cake werd overigens gebakken in een zogenaamde ‘wonderpan’. Dat was een soort mini-oventje dat op een warmtebron gezet kon worden. Het was een dubbelwandige pan. Op internet worden ze weer nieuw aangeboden, o.a. omdat ze energiezuinig zijn. “Het principe van de wonderpan is heel eenvoudig. De buitenpan is eigenlijk een mini-oven en de binnenpan is de bakvorm. De bodemplaat wordt verwarmd op het fornuis. De warmte stijgt op door het gat in het midden en verlaat de pan weer via de ventilatiegaten. Daardoor wordt de warmte heel gelijkmatig verdeeld, zodat het baksel overal goed gaar wordt.
Een normale oven moet eerst voorverwarmd worden en daarna op een vrij hoge temperatuur worden gehouden. Bij de wonderpan is de bakvorm de oven zelf. De temperatuur in de pan is ook veel lager. Dat kost veel minder energie en het baksel zal niet snel verbranden.” (bron: de wonderpan.nl).
Het fornuis had daarvoor in de woonkamer gestaan. Daar werd ook gekookt en tevens zorgde het fornuis voor de verwarming. Mijn zus herinnert zich nog dat ze als kinderen ’s winters als het heel koud was, uit school voor het fornuis met de kousevoeten in de oven mochten zitten om op te warmen.
Eierkolen en nootjes
In de woonkamer stond een soort potkachel in het midden van de kamer, net achter de tafel, tegenover het fornuis. We noemden dat de ‘achterste kachel’. De rookafvoer ging via een grote glimmende kachelpijp langs de zolder naar de schoorsteen boven de schoorsteenmantel. De dag begon voor mijn ouders dan ook met het aanmaken van de kachel. Later kwam er een haard op steenkool (‘nootjes’ gevolgd door een nummer naar gelang de doorsnee van de stukjes). Die eierkolen of nootjes werden tegen de winter gebracht door de kolenboer. In de schuur was een stuk afgeschoten om de brandstof op te slaan.
De haard stond tegen de schoorsteenmantel die later was opgemetseld en betegeld. Toen het fornuis er nog stond, was er een hoge schoorsteenmantel. De tegels van de nieuwe schoorsteenmantel waren van een warmbruine tint. Als je goed keek, zag je dat er diverse soorten tegeltjes door elkaar waren gebruikt. Mijn vader was nogal zuinig, en niet voor niets want we hadden het niet breed, en op de fabriek kon hij goedkoop aan overschotten komen. Maar die overschotten waren niet allemaal van dezelfde tegeltjes. Qua kleur pasten ze prima bij elkaar, maar het dessin was niet altijd gelijk, al moest je goed kijken om het te zien. Ik vond het als kind een spel om te zien welke tegels ‘echt’ bij elkaar hoorden en welke van een andere soort waren.
Later verhuisde het fornuis dus naar het achterhuis en kwam er een kolenhaard in de woonkamer. De potkachel met de pijp door de kamer verdween toen.
Werken voor je warmte, de turfexpeditie
En turf natuurlijk. Heel veel turf werd er gestookt. Niet meer in de haard, maar wel vroeger in het fornuis. Die turf haalde mijn vader zelf. Hij charterde dan op een zaterdag of op een dag in de vakantie van één week de vrachtwagen van de baas. Een groot avontuur was het, dat jaar dat ik voor het eerst mee mocht. Om vier uur ’s morgens op, en dan in de ronkende en schuddende vrachtwagen naar Schoonebeek. De vrachtwagen kon natuurlijk niet bij ons huis komen. Het dichtst bij, was waar het Krakeel ophield bij de Riegshoogendijk, tegenover waar nu het woonwagenkamp van Noordscheschut is. Dat heette destijds de ‘derde wieke’. Daar liepen we dus eerst heen. Ik zat nooit in een auto, dus in zo’n ronkende vrachtwagen, dat was nog eens spannend! Later mocht ik een enkele keer wel eens een dag mee met vader. Zo herinner ik me vaag een rit naar steenfabrieken langs de IJssel.
's Morgens heel vroeg op, vijf uur of zo, en dan achterop de fiets naar de fabriek en daar stapte ik dan met slaapdronken ogen in de cabine. Ik vond het magisch, hoe mijn vader die grote auto overal langs en door het verkeer manoeuvreerde. De wegen waren toen nog niet zo goed als nu. Tussen de middag at ik net als pa een boterham uit het groene blikken trommeltje en mocht ik meedrinken van de koude thee uit de blauw geëmailleerde kruik. Dat was een avontuur voor een jochie als ik.
Nu mocht ik dus ook mee. Vader kwam nu op terrein waar hij niet zo thuis was als in de wijde omgeving van Hoogeveen, bij Ter Apel en de steenfabrieken langs de IJssel. Hij moest zoeken naar het terrein waar een grote stapel turf op ons wachtte.
In Schoonebeek keek ik mijn ogen uit. Daar werd de turf toen nog gewonnen, in dagbouw. Zo ver je kon kijken stonden er enorme stapels turf. Wat je nu, of tot voor kort in ieder geval, nog wel ziet/zag in Duitsland, net over de grens. Hoe mijn vader wist waar hij moest wezen, geen idee. Alle onafzienbare velden leken voor mijn idee op elkaar. Maar het lukte, en met wat manoeuvreren stond de auto goed en werd de lopende band aangezet. Op de laadbak moest goed gestapeld worden, dat spreekt voor zich. Langs de randen goed stapelen en in het midden mochten de turven dan wat minder geordend liggen. Na een poos keihard werken was de auto geladen en de stapel op de grond verdwenen.
een foto van "noordelijktransport.nl": het met de hand laden van een vrachtauto met turven.
zo zou het in ons geval ook gegaan kunnen zijn...
Op de voorgrond een 'bok'. Vanuit de laadbak van de vrachtauto moest alle turf in de bok gestapeld worden.
bokken van "melkvaarders" bij de melkfabriek in Hoogeveen aan Alteveer
Een bok was een ijzeren vaartuig dat voort geboomd werd d.m.v. een vaarboom, de lange stok die je hier op de foto ook ziet. (foto van internet)
De terugtocht was dezelfde weg naar het punt waar onze vaart eindigde bij de weg, de Riegshoogendijk. Daar moest de turf gelost worden en in een eveneens geleende of gehuurde bok overgeladen worden. Weer alle turven twee keer door je handen: van de auto en op de bok. Het was nog precies werk ook, want je moest stevig stapelen en er mochten geen kostbare turven in het water vallen. De stapel was toch wel zo’n meter hoog. Je moest ook wel zorgen dat het gewicht goed was verdeeld. Toen dat karwei klaar was, had ik even rust. De bok werd gepunterd door het Krakeel naar ons huis en daar moest het vaartuig gelost worden. Ik moest niezen van het stof en snoot eens even mijn neus. Ik schrok: het was pikzwart in mijn zakdoek. Pas na een paar keer snuiten was het zwart verdwenen.
Weer alle turven stuk voor stuk door de handen. In een paar kruiwagens kruiden we de turf naar de schuur. Daar moest de kruiwagen gelost worden en de turf in de schuur opgestapeld. Ook weer stevig stapelen alsjeblieft, anders komt ons van ’t winter de hele boel naar de oren, waarschuwde vader steeds. Als je eenmaal een stevige ‘buitenmuur’ had gestapeld van turf, dan werd daarachter de turf wel grofweg gewoon neergegooid. Dan bleef het wel liggen. Maar het werd een hele stapel.
Wat ik me niet herinner, maar mijn (oudere) zus wel, is dat een keer een bok met turf gekapseisd is. Kennelijk was de turf niet goed opgestapeld. De bok zonk en alle turven in het water. De turf die maandenlang had liggen drogen op het veld bij Schoonebeek en waar ze zo veel moeite voor hadden gedaan was drijfnat. Een geluk bij dit niet geringe ongeluk was nog dat het gebeurde vlak voor ons huis. Zo kon de turf snel uit het water gevist worden en opnieuw te drogen worden gelegd. Een enorme tegenvaller was het natuurlijk.
Werken voor warmte
Tegenwoordig als ik hout zaag en kloof voor onze open haard, zegt een buurman wel tegen me: je kunt je er zo twee of zelfs drie keer aan warmen. Nou, aan de turf konden wij ons vele malen meer warmen. Maar we hadden dan ook wel goede harde turven. Die liggen veel langer dan die half zachte exemplaren, die meer uit bolster lijken te bestaan. Daarvan nam vader er wel wat mee trouwens. Die dienden voor het aanmaken van de kachel. Zo kreeg ik zelfs verstand van turf.
’s Avonds was iedereen kapot, natuurlijk. Vader moest bovendien de vrachtwagen nog weer naar de fabriek brengen en terug fietsen. Maar wat gaf het een voldoening: zo te kunnen werken voor je toekomstige warmte. Het klinkt misschien vreemd, maar op zulke momenten voelde ik me intens gelukkig. Zulke geluksmomenten ken ik niet meer als ik nu de thermostaat hoger zet. Zelfs dat hoeft nu al niet meer, het dagritme is geprogrammeerd en de thermostaat is zelf-lerend. Het geld wordt van de rekening afgeschreven. Het gaat allemaal vanzelf tegenwoordig.
Later kwam er een gashaard in de plaats van de antraciethaard. En turf werd in latere jaren al helemaal niet meer gebruikt. Ik heb de hele turfexpeditie geloof ik maar twee of drie keer meegemaakt.