Kweekschool 1964-1969
Na de Mulo ga ik naar de Kweekschool. In het laatste jaar van de Mulo moet er een moment geweest zijn dat die keuze werd gemaakt, maar helaas weet ik me dat moment niet te herinneren. Ongetwijfeld is het zo dat de leraren mijn ouders aangeraden hebben mij verder te laten studeren. De heer Bootsma, de directeur van de Hervormde Mulo in Hoogeveen, heeft gezegd dat hij zou het zonde vinden als ik die kans niet zou krijgen. Voor mijn ouders is het toch wel een hele beslissing geweest. Van de vier kinderen ben ik een nakomertje, en geen van de anderen had echt mogen doorleren. De tijden waren er niet naar. Financieel zagen mijn ouders er ook tegenop, neem ik aan, want de Kweekschool was alleen per trein bereikbaar en dat alleen al ging natuurlijk veel geld kosten. En dan die boeken die je zelf moest aanschaffen. Ik weet nog best dat zulke overwegingen een grote rol speelden. Ik was er dus diep van doordrongen dat ik een kans kreeg die bijzonder was, en dat ik die niet mocht verprutsen.
"Van Dulmen Krumpelman leert ons tekenen. Nu vond ik dat in ieder geval al leuker op de lagere school dan zingen, maar een talent ben ik ook hierin nooit geweest. Van Dulmen heeft ook, net als Makkes, de gave om slapende talenten in iemand wakker te roepen. Ik krijg er plezier in, niet in alle opdrachten, maar soms… Ik maak op een keer een ‘schilderij’ met nogal kubistische figuren in een orgie van kleuren. Ik smeer veel kleuren door elkaar, zodat het “een sfeer van vuil, van grote stad, van verleiding en verderf” oproept. Ik geef het de titel: Rolling Stones. De kwalificaties hiervoor tussen aanhalingstekens zijn niet van mij. Het is wat Van Dulmen mijmerend, bijna voor zichzelf, zachtjes mompelt als ik met mijn creatie bij zijn tafel sta. Ik groei, ik gloei. Dit is het helemaal, zegt hij. Zo moet je verder gaan. Hij weet me het gevoel te geven dat ik wat kan. En dan blijk je inderdaad vanzelf wat te kunnen. Heel soms, moet ik erbij zeggen, want tekenen, nee, die vaardigheid heb ik niet. Helaas. Ik kijk met jaloezie naar anderen die schijnbaar moeiteloos echt mooie dingen maken."
Na de Mulo ga ik naar de Kweekschool. In het laatste jaar van de Mulo moet er een moment geweest zijn dat die keuze werd gemaakt, maar helaas weet ik me dat moment niet te herinneren. Ongetwijfeld is het zo dat de leraren mijn ouders aangeraden hebben mij verder te laten studeren. De heer Bootsma, de directeur van de Hervormde Mulo in Hoogeveen, heeft gezegd dat hij zou het zonde vinden als ik die kans niet zou krijgen. Voor mijn ouders is het toch wel een hele beslissing geweest. Van de vier kinderen ben ik een nakomertje, en geen van de anderen had echt mogen doorleren. De tijden waren er niet naar. Financieel zagen mijn ouders er ook tegenop, neem ik aan, want de Kweekschool was alleen per trein bereikbaar en dat alleen al ging natuurlijk veel geld kosten. En dan die boeken die je zelf moest aanschaffen. Ik weet nog best dat zulke overwegingen een grote rol speelden. Ik was er dus diep van doordrongen dat ik een kans kreeg die bijzonder was, en dat ik die niet mocht verprutsen.
Gelukkig krijg ik hulp van de heer Bootsma, die me helpt bij het aanvragen van een studietoelage of –beurs. Ik moet de cijfers die ik op het Mulo-examen gehaald heb, opsturen naar het ministerie (destijds van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, OK&W).
Op 14 juli onderga ik een medische keuring bij dokter Rijkeboer in Hoogeveen. Ik weeg 55 kg en ben 1.76 lang. Dat laatste getal klopt nog steeds, het eerste getal is nu 'wat' hoger. Ik krijg van hem een paar dagen later het bewijs dat ik niet lijd aan een ziekte die me ongeschikt maakt voor het beroep van onderwijzer. Tja, zo heette dat in ambtenarentermen. De volgende dag moet ik me op het consultatiebureau in Hoogeveen laten ‘doorlichten’, zo noemden we dat. Er wordt een röntgenfoto gemaakt en je krijgt een Mantoux-prikje, om tbc uit te sluiten. Dat alles is nodig om toegelaten te worden op de kweekschool en om in het onderwijs te mogen lesgeven. Het Mantoux- prikje heb ik later nog wel eens gehad geloof ik, maar in latere jaren was tbc ineens overwonnen, en was het niet meer nodig.
ik in 1964
Dubieuze keuze
De keus van welke school valt op de Hervormde Kweekschool in Assen. Sommigen in mijn omgeving vinden dat een dubieuze keuze want de school staat bekend als niet erg orthodox in de leer. En ik ben opgegroeid in een nogal orthodox milieu, dus… Maar je moet ook praktisch zijn, tenminste dat vond ik: de school in Assen was het gemakkelijkst te bereiken.
Ik heb er maar liefst vijf jaren doorgebracht en dat is een heel belangrijke en heel leuke tijd voor mij geweest. De eerste twee jaren waren een soort voorbereiding op de beroepsopleiding, een soort van havo-top (de ‘eerste leerkring’). In het derde jaar begon de eigenlijke kweekschool ( de ‘tweede leerkring’) en het vijfde jaar was het jaar voor de hoofdakte. Je kon na vier jaar stoppen, maar als je nog verder wilde studeren was de hoofdakte wel een vereiste. Het stond voor mij eigenlijk vanaf het begin vast dat ik dat zou doen. Verder studeren leek me interessant, een uitdaging die ik graag aanging.
Ik kom in Assen niet alleen in aanraking met jongens en meiden uit voor mij weer nieuwe milieus, maar ook de docenten hebben een grote rol in mijn ontwikkeling naar volwassenheid gespeeld. De lessen Cuma (Cultuur- en maatschappijleer), de lessen godsdienst (waarin ik er onder meer achter kom dat je ook religieus kan zijn zonder te geloven dat elke letter in de Bijbel echt gebeurd is), de lessen Nederlands, de kennismaking met de literatuur, met kunst, met muziek, ze zijn allemaal belangrijk voor me. Door wat ik leer en lees en meemaak komt mijn ontwikkeling pas goed op gang. Ik maak kennis met de jazz en met de Amerikaanse country-muziek. En niet te vergeten de protestsong-cultus uit die tijd, met Donovan, Joan Baez, en anderen. In de lessen tekenen en kunstgeschiedenis leer ik beeldende kunst waarderen. In mijn fotografiehobby heb ik daar nog steeds gemak van want ik leerde daardoor ook ‘kijken’. De lessen psychologie vind ik zeer interessant. Ik heb zelfs een tijd overwogen om psychologie te gaan studeren, maar mijn docent waarschuwt me voor de grote hoeveelheid wiskunde en statistiek die je dan óók moet verstouwen en daarom zie ik er –wijselijk denk ik achteraf- uiteindelijk maar van af.
Liefde voor de literatuur
Onze leraar Nederlands Van Dalfsen weet de liefde voor de literatuur in mij wakker te maken. Ik spaar en koop van mijn schaarse zakgeld Salamander- en Meulenhoff- en andere pockets en raak in de ban van schrijvers als Hubert Lampo. Tot mijn docent me attent maakt op schrijvers met meer kwaliteit. Elsschot ga ik lezen. Zijn hele verzamelde werk. Ik wil alles van die man hebben, en over hem lezen. Ik maak in de vijfde een werkstuk over Elsschot. Ik raak in de ban van het sociale realisme van Louis Paul Boon en denk een tijdje (gelukkig slechts kort) dat er na “De voorstad groeit” en “De Kapellekensbaan” niets meer geschreven zou hoeven worden. De boeken wekken mijn gevoel voor rechtvaardigheid en mijn afschuw van machtsmisbruik. Ik word gegrepen door de boeken van Bordewijk. “Karakter” en “Bint”. En zovele auteurs meer. En ik ontdek ‘de grote vier’ van die tijd: Hermans, Wolkers, Reve en Mulisch. Ik ontdek ook dat ik taal, vooral de Nederlandse, erg interessant vind, en dat ik zelfs plezier kan vinden in grammatica. Ik geniet van het Middelnederlandse epos Vanden Vos Reynaerde. Zo, dat ik voor mijn klassen die ik later lesgeef, de navertelde versie van Paul Biegel aanschaf en die met de kinderen ga lezen. Ze vinden het prachtig.
Ik ben bezig een aardig eigen bibliotheekje op te bouwen, maar er gaat wel veel geld in zitten. En geld is er bij ons thuis weliswaar ‘genoeg’ maar niet in ruime mate, als iemand begrijpt wat ik bedoel. Eddy Slingenberg van de gelijknamige boekhandel in Hoogeveen kent mij al snel en ziet mijn probleem en mijn verlangen. Hij heeft naast de nieuwe boeken in zijn winkel ook tafels vol met gerepareerde boeken. Van twee of drie boeken waar wat mee is, maakt hij één goede en verkoopt die voor minder dan de helft. Omdat de leuke dingen er soms net uit zijn, mag ik ’s zaterdagsmorgens op de zolder van het pand aan de Hoofdstraat grasduinen en zelf de boeken die ik graag wil bezitten, uitzoeken en klaar zetten. Soms een doos vol. Een week later zijn ze dan ‘gerepareerd’ en kan ik weer een paar nieuwe titels op de plank zetten. Veel moderne literatuur heb ik zo goedkoop aangeschaft.
Voorkomend behandeld
Midden juli 1964 ben ik met mijn vader eens wezen kijken in Assen waar de school stond en we bezoeken de boekhandel Iwema, om mijn studieboeken te bestellen. We worden er opvallend voorkomend behandeld. Dat mag ook wel, schrijf ik in mijn aantekeningen, want alles bij elkaar gaan de boeken ongeveer tweehonderd gulden kosten. Dat is in die tijd een enorm bedrag, voor een boekhandel, maar zeker ook voor een gezin als het onze. Eind augustus ontvang ik bericht dat ik dit schooljaar een toelage krijg van twee keer 600 gulden. Daarvan is de helft renteloos voorschot en de andere helft hoef ik niet terug te betalen, omdat ik kennelijk voldoende hoge cijfers op het Mulo-examen heb gehaald om dit te verdienen. Dat is een geweldig bericht. Zo hoef ik me ook niet ‘schuldig’ te voelen ten opzichte van mijn broer en zussen, die een soortgelijke kans nooit hebben gekregen. In een kasboekje houd ik alle uitgaven die ik in verband met de studie doe, pijnlijk nauwkeurig bij. Op die manier kan ik ook voor mijn ouders verantwoorden waar het geld blijft.
Trouwe NS-klant
Vijf jaar lang reis ik dus op en neer van Hoogeveen naar Assen en terug met de trein. Ik heb een abonnement op de fietsstalling en ook voor de trein koop ik meestal maandabonnementen. Soms is het, bij voorbeeld tegen een vakantie, net voordeliger om retourtjes te kopen. Het treinen wordt een gewoonte. De dienstregeling ken ik al snel uit mijn hoofd. We reizen bijna altijd met hetzelfde groepje uit Hoogeveen. We zitten allemaal bij elkaar in de klas, aangevuld met een paar Assenaren, Beilenaren en Grönningers uit de stad en Stadskanaal. We zitten met ons groepje meest bij elkaar op het balkon van de trein, tenminste de jongens. De meiden zitten liever op een groen kunstleren bank. In Assen is het een kleine tien minuten lopen, denk ik, naar school. Als we naar het Julianagebouw moeten, zijn we wel twintig minuten onderweg.
1965