John Williams: Butcher’s Crossing
Een uitgebreide bespreking van dit prachtboek, ook vergeleken met Stoner, met een aantal stellingen als aanzet voor een gedachtewisseling
Fragment uit mijn bespreking: Butcher’s Crossing is een totaal ander boek. En toch ook weer niet. Anders bij voorbeeld omdat hier de hoofdpersoon een jongeman is, die Amerika –en zichzelf- wil leren kennen en daarvoor op reis gaat. Naar het westen, zoals men dan deed in de negentiende eeuw in Amerika. Waar in Stoner de hoofdpersoon in zijn levenslange ontwikkeling beschreven werd, is hier aan het eind van het boek Andrews slechts ruim een jaar ouder dan in het begin. Wel heel veel wijzer, overigens. Anders is ook de enscenering: speelde Stoner voornamelijk in het universitaire milieu, Butcher’s Crossing speelt in de ongerepte, fraaie maar ruige en meedogenloze natuur. Hetzelfde is in dit boek de prachtige taal. En hetzelfde, althans vergelijkbaar, is ook de levensvisie die eruit spreekt. Ook in Butcher’s Crossing breekt de hoofdpersonen veel bij de handen af en staan ze aan het einde met lege handen. Veel ervaringen rijker maar verder praktisch alles kwijt wat ze op het spel hadden gezet.
***Toegevoegd is een korte bespreking van Augustus, waarover ik helaas een stuk minder juichend ben...
John Williams: Butcher’s Crossing
Met enigszins gespannen verwachting begon ik tijdens mijn vakantie in Schotland te lezen in Butcher’s Crossing. Ik was destijds onder de indruk van de vorige roman die in het Nederlands vertaald was van de tot die tijd onbekende Amerikaanse auteur John Williams. Stoner was dat. Overigens is het origineel van Stoner (1965) van latere datum dan Butcher’s Crossing (1960). In niet eenvoudige maar wel heldere en mooie taal werd daar een leven beschreven van een doorsnee man, universitair docent, met een vrouw die hij nooit had moeten trouwen maar die hij trouw blijft. Ondanks alle pesterijen van haar kant, zoals het tegen hem opzetten van hun dochter, zijn oogappel. Bevrediging vindt hij in zijn werk en in een kortstondige maar zuivere diepe liefde voor een studente.
Anders en toch gelijk
Butcher’s Crossing is een totaal ander boek. En toch ook weer niet. Anders bij voorbeeld omdat hier de hoofdpersoon een jongeman is, die Amerika –en zichzelf- wil leren kennen en daarvoor op reis gaat. Naar het westen, zoals men dan deed in de negentiende eeuw in Amerika. Waar in Stoner de hoofdpersoon in zijn levenslange ontwikkeling beschreven werd, is hier aan het eind van het boek Andrews slechts ruim een jaar ouder dan in het begin. Wel heel veel wijzer, overigens. Anders is ook de enscenering: speelde Stoner voornamelijk in het universitaire milieu, Butcher’s Crossing speelt in de ongerepte, fraaie maar ruige en meedogenloze natuur. Hetzelfde is in dit boek de prachtige taal. En hetzelfde, althans vergelijkbaar, is ook de levensvisie die eruit spreekt. Ook in Butcher’s Crossing breekt de hoofdpersonen veel bij de handen af en staan ze aan het einde met lege handen. Veel ervaringen rijker maar verder praktisch alles kwijt wat ze op het spel hadden gezet.
Sfeer van vergeefsheid
Je kunt je afvragen wie eigenlijk de hoofdpersoon is. Andrews is wel degene door wiens perspectief wij de gebeurtenissen waarnemen, maar het sterkste karakter is ongetwijfeld dat van Miller. Deze bizonjager teert deels op oude roem en herinneringen en gaat nog één keer vlammen in de meedogenloze jacht op bizons. Ondanks zijn ervaring en kennis van overlevingstechnieken in de ruige natuur bewerkstelligt hij eigenlijk zijn eigen ondergang. De markt voor bizonhuiden zakt namelijk in de winter die ze noodgedwongen in de wildernis moesten doorbrengen, volkomen in en zijn werk van een heel seizoen blijkt niets meer waard. Bovendien was een deel al verzwolgen door de rivier, bij de dood van Schneider. Hij kan dit alles niet verwerken. Hij neemt wraak op de man die had beloofd zijn huiden af te nemen maar die kan er ook niets aan doen en is zelf ook gebroken. Andrews ziet dit alles meer als toeschouwer, heb ik de indruk, hoewel hij wel de expeditie had gefinancierd. Daarover maakt hij zich kennelijk niet druk. Het geld dat hij nog overheeft, laat hij aan het meisje (de ‘hoer’) uit het hotel: Francine. Andrews is de jongeman die het leven nog voor zich heeft; hij schudt aan het slot het stof van zijn voeten en trekt verder, de wereld in. McDonald, Miller en Charley zijn oude mannen, die het onderspit delven, die ten onder gaan, die sterven, tegelijk met een tijdperk. Dat geeft het boek een sfeer van vergeefsheid, die ik ook proefde in Stoner. Hield Stoner zich nog overeind door zijn beroepseer, Miller heeft aan het eind niets meer om zijn identiteit in stand te houden. Er wordt gesuggereerd dat hij gek wordt. Zijn gedrag bij de door hem aangestoken brand bij McDonald doet dat ook vermoeden.
Go west young man
Will Andrews komt terecht in Butcher’s Crossing, een gehucht in de staat Kansas, dat geheel afhankelijk is van de bizonjacht. Hij maakt kennis met een korzelige, verbitterde man die een bekende was van zijn vader. Deze McDonald brengt hem in contact met Miller, een bizonjager en individualist. Hij weigert te jagen voor huidenhandelaar McDonald en trekt geheel zijn eigen plan. Met hem en zijn compaan, de constant whisky drinkende en lichtelijk godsdienstwaanzinnige Charley Hoge, spreekt Andrews over de jacht. Miller maakt hem nieuwsgierig door verhalen over een prachtige vallei die niemand ooit betreden heeft behalve hij en waar de bizons als het ware op je staan te wachten. Al snel worden ze het eens om een jacht naar Colorado te organiseren. Andrews zal die financieren en Miller zal de organisatie doen en de leiding hebben. Charley zal mee als kok en daarnaast wordt een vilder ingehuurd. De hele reis zal een paar maanden in beslag nemen.
Tijdens het gesprek is ook Francine aanwezig, de plaatselijke hoer. Andrews heeft nog weinig ervaring met vrouwen en zeker niet met hoeren. Miller legt hem uit dat er overigens ook nogal verschil is tussen een hoer in Boston en een in Butcher’s Crossing. De laatste geniet wat meer respect en kan zelfs eindigen als een gerespecteerde echtgenote. De komende dagen, als Miller de voorbereidingen voor de tocht treft, maakt Andrews nader kennis met Francine. Er bloeit een zekere wederzijdse genegenheid tussen hen op. Als zij met hem wil vrijen (geen werk maar uit liefde, zegt ze) gaat het mis: “Hij zag even het beeld voor zich van honderden mannen, die gestaag een kamer in- en uitstroomden. Hij draaide zich om en stapte bij haar vandaan, voelde zich plotseling leeg vanbinnen.”
De norse McDonald ontdooit wat als Andrews hem zijn plannen vertelt en hij lijkt bijna vaderlijke gevoelens voor hem te ontwikkelen. McDonald biedt hem aan met zijn ploeg jagers mee te gaan, zelfs om te investeren in het dorp, want als de spoorlijn straks hier langs aangelegd wordt… Andrews slaat alle aanbiedingen af. De oude man waarschuwt hem wel om te doen wat Miller zegt. “Hij mag dan een klootzak zijn, maar hij kent het land.”
De tocht
In deel II begint de tocht. Miller weet een vallei waar honderden bizons weiden, maar heeft deze reis jaren geleden voor het laatst gemaakt. Onderweg gaat het dan ook mis: ze gaan van het pad af omdat dat korter is, maar verdwalen. Hun water raakt op en de vilder, Schneider, ergert zich aan Miller. Miller zegt dat ze desnoods de whisky van Charley kunnen drinken. Schneider denkt dat Miller niet goed bij zijn hoofd is. Het reizen door de onafzienbare prairies waar nauwelijks water is, wordt spannend beschreven. Ook het langzaam opraken van het water maakt het verhaal spannend. Bijvoorbeeld hoe beschreven wordt dat ze het laatste water aan de uitdrogende ossen geven: “Toen de kop van de os overeind stond, pakte Miller de bovenlip van het beest en trok die omhoog. De tong, donker en gezwollen, trilde in de bek. Opnieuw uiterst voorzichtig depte Miller het ruwe, gezwollen vlees. Zijn hand en pols verdwenen in de keel van de os. Toen hij zijn hand terugtrok, kneep hij hard in de natte lap, en er vielen een paar druppels op de tong, die ze als een donkere, droge spons opnam.” Andrews houdt zich tamelijk afzijdig in de onenigheid tussen Miller en Schneider. Hij heeft genoeg aan zichzelf en aan het overleven. Gelukkig komt er een eind aan hun lijden. “Tegen de tijd dat ze het riviertje in zicht kregen, dat in een ondiepe, boomloze geul door het vlakke land sneed, waren de dieren veranderd in een bevende massa vlees die door de vermoeid rakende spieren van de mannen in bedwang werd gehouden. ‘Spring eraf, en laat ze gaan!’ schreeuwde Miller naar achteren, toen ze het geluid van het stroompje hoorden.” Miller ontpopt zich ondanks de scepsis van Schneider als kenner bij uitnemendheid van de prairie. Hoewel hij soms niet zeker is van de te volgen weg, vinden ze na een tocht over een bergkam uiteindelijk toch de vallei van de bizons. De plaats wordt beschreven als een soort verloren paradijs: “Tussen de bergen door slingerde een lange, smalle vallei, vlak als een tafelblad. De bodem van de vallei was begroeid met weelderig gras, dat zachtjes golfde in de wind, zover als het oog reikte. Er leek een rust van de vallei uit te gaan. Het was de rust, de stilte, de absolute kalmte van een land waar geen mens ooit een voet had gezet. Andrews merkte dat hij ondanks zijn uitputting zijn adem inhield. Hij ademde de lucht in zijn longen zo voorzichtig mogelijk uit, alsof hij de stilte niet wilde verstoren.” Twee, drieduizend bizons grazen er.
Zwelgen in de orgie van bizonbloed
De komende dagen, weken zal Miller ze op enkele na allemaal afknallen. “Miller schoot, herlaadde, en schoot, en herlaadde hem opnieuw. De bijtende wolk met kruitdamp om hem heen werd nog dichter. Andrews kuchte en hijgde, en bracht zijn gezicht vlak boven de grond, waar de rook dunner was. Toen hij zijn hoofd optilde, kon hij zien dat de grond voor hem overdekt was met bergen kadavers van bizons, en dat de rest van de kudde – zo te zien nauwelijks in omvang afgenomen – nu bijna werktuigelijk rondliep, in een soort zwijgend ritme, alsof ze werden voortgestuwd door het regelmatige knallen van de geweren van Miller. Hij werd doof van het geluid van de vurende geweren. (…) In een onregelmatige baan, die zich bijna anderhalve kilometer lang achter de kudde uitstrekte, lag de grond bezaaid met de donkere bulten van dode bizons.” Andrews leert villen en een kalf slachten.
Het wordt allemaal plastisch beschreven. “Hij maakte een rukkende beweging met zijn arm. Waarna zijn hand tevoorschijn kwam met een groot stuk bruinachtig, paars vlees. Met een paar snelle halen van zijn mes sneed hij het in tweeën, en gooide het grootste stuk naar Miller. Die ving de lever met beide handen op, en drukte hem tegen zijn borst, zodat hij niet uit zijn handen zou glippen. Toen bracht hij hem naar zijn mond, en beet er een groot stuk vanaf. Er stroomde donker bloed uit het vlees, dat over zijn kin liep, en op de grond droop.” (…) De stank van de bizon, het gevoel van het warme vlees tegen zijn handen en de aanblik van klonterend bloed werkten steeds minder sterk in op zijn zintuigen.”
Terzijde: nomen est omen? De naam van het stadje Butcher’s Crossing zou wel eens kunnen duiden op de slachtpartij die hier aangericht wordt. Zoiets als: de plaats waar de ‘slagers’ elkaar treffen.
Schneider vindt het na twee weken schieten en villen wel genoeg, hij wil terug. Miller kijkt hem vol onbegrip aan. Schneider: Je bedoelt dat we hier blijven tot je de hele kudde hebt uitgeroeid?’ Miller knikte. ‘We blijven.’ ‘Je bent gek,’ zei Schneider.” De kudde wordt steeds verder uitgedund. Vooral Miller schijnt te zwelgen in de orgie van bizonbloed. Hij weet van geen ophouden. Daarbij raken ze kennelijk elk begrip van tijd kwijt. Miller spreidt een manische gedrevenheid ten toon, die hun noodlottig zal worden.
De blizzard
Op een prachtige dag begint het plotseling te sneeuwen. En niet een klein beetje. Het wordt een regelrechte blizzard; ze kunnen hun basiskamp ternauwernood nog terugvinden. Het is Miller die hen hierin heeft doen verzeild raken. Maar het is ook Miller die zorgt dat ze het overleven. Met behulp van de huiden maakt hij een schuilplaats voor hen allen. “Twee dagen en drie nachten bulderde de storm door de hoge vallei waar de mannen zaten opgesloten. Ze lagen verscholen onder hoog opgewaaide sneeuw en bewogen zich daaronder niet, behalve om zich te ontlasten, of om een gat in de opgewaaide sneeuw te maken om lucht tot hun afgesloten, donkere grot van huiden toe te laten.“ Ze overleven de storm alle vier en worden gedwongen de hele winter door te brengen in de vallei. Schneider wil weg maar Miller weet hem te overreden om te blijven. De episodes over de overwintering lezen als een survivalhandboek. Andrews raakt sneeuwblind en geneest. De maanden verstrijken. Schneider ergert Andrews omdat Schneider over zijn verlangen naar Francine spreekt. Andrews kan er niet tegen dat de man haar als hoer beschouwt en beschrijft.
In twee minuten verdwenen
Als de lente komt, besluit Miller dat ze de terugtocht gaan maken. De huiden worden opgeladen, de verwilderde paarden en ossen gevangen en opnieuw afgericht. De huiden die niet mee kunnen – er zijn er veel te veel- worden opgeslagen om later nog eens op te halen. Ze vertegenwoordigen een kapitaal. De terugtocht over de berg met de overvolle wagen is spannend. Helemaal spannend wordt de episode van het oversteken van de rivier. Eerst lijkt alles goed te gaan, het valt Andrews zelfs mee, maar dan komt het noodlot in de vorm van een drijvende boomstam in de gezwollen rivier. De stam ramt de zij van Schneiders paard. “Het paard draaide zich nogmaals om, en een van zijn achterpoten trapte keihard omhoog, tegen het hoofd van Schneider. Schneider verstijfde over zijn volle lengte, alsof er een rilling van kou door hem heen trok. Al veranderde zijn gezichtsuitdrukking niet. Toen stroomde er, als een rood masker, een grote hoeveelheid bloed over zijn gezicht, en wentelde hij langzaam en stijf het water naast zijn paard in.
Het paard en de boomstam troffen de wagen vol in de zijkant, bijna tegelijkertijd. De wagen werd opzij geduwd, de rotsen over. De hoge lading begon over te hellen, en trok de wagen mee. Het zacht trappelende paard verdween onder het water dat tegen de onderkant van de wagen drukte. Luid krakend sloeg de wagen om.”
De ontzetting bij de overlevers is groot. Voor Schneider kunnen ze niets meer doen. De ossen en de wagen met de kostbare lading verdwijnen in het water. ‘Een hele winter werken,’ zei Miller met een vlakke, matte stem. ‘In twee minuten verdwenen.’
De grootste schok moet misschien in deel III dan nog komen. Als de drie terugkeren in Butcher’s Crossing blijkt het kantoor en het huidenbedrijf van McDonald verlaten. Het hotel is verwaarloosd en leeg. De mensen in het hotel zijn nieuw. Zij kennen niemand in het dorp, ook McDonald niet. Uiteindelijk treffen de jagers de man. Hij is failliet; de huidenmarkt is finaal ingestort, de huiden zijn geen cent meer waard. De grond in het dorp trouwens ook niet. De spoorlijn wordt tachtig km noordelijker aangelegd; daar heeft Butcher’s Crossing dus niets aan. Men doodt nu bizons voor het vlees om dat te verkopen aan de spoorwegarbeiders. Zelfs dat kan met hun geschoten dieren niet, want het vlees heeft Charley vergiftigd, tegen de wolven. Zo blijven ze allemaal met lege handen achter. Miller is des duivels op McDonald. Hij vindt dat ze een afspraak hadden. Hij kan niet verkroppen dat waar niets is, zelfs de keizer zijn rechten verliest.
De les van McDonald
McDonald is nog verbitterder dan het jaar ervoor. Andrews spreekt met hem. McDonalds constateert dat Andrews ‘op zijn bek’ is gegaan. “Jongelui,’ zei McDonald minachtend. ‘Jullie denken altijd dat er iets te ontdekken valt.’
‘Ja, meneer,’ zei Andrews.
‘Nou, er valt niets te ontdekken,’ zei McDonald. ‘Je wordt geboren en je krijgt leugens mee met de moedermelk, daarna word je met leugens opgevoed, en op school leer je nog fraaiere leugens. Je hele leven is op leugens gebaseerd, en dat dringt pas tot je door als je op het punt staat om te sterven – dat er niets is, niets anders dan jezelf en wat je had kunnen doen. Alleen heb je het niet gedaan, omdat je door al die leugens dacht dat er iets anders was. Dan dringt tot je door dat je alles had kunnen bereiken, omdat jij de enige bent die dat geheim kent. Alleen is het dan te laat. Je bent te oud.’
In deze passage vooral herken ik de geest van het boek Stoner. Stoner zou het voor zichzelf nooit zo formuleren, maar ook zijn leven wordt bepaald door wat McDonald ‘leugens’ noemt: verraad, jaloezie, roddel en achterklap, tegenwerking, pesterijen en nog zo wat. Verschil is dat Miller en McDonald door dit leven verbitterd en cynisch zijn geworden, terwijl Stoner stoïcijns blijft onder alle vernederingen die hij ondergaat.
McDonald heeft misschien gelijk. Als je jong bent, liggen alle keuzes voor je open. Alleen: je hebt geen ervaring om te weten welke keuze je het best kunt maken. En op de raad van anderen afgaan is net zo riskant als zelf je keuze maken. Dat bedoelt McDonald denk ik met zijn “leugens”. En daarbij, zoals de dichter Jacques Bloem al zei: “Verkiezen is het droefst verliezen”. Als je er later achter komt dat je toch verkeerd koos, is het te laat want ben je oud. Zo is het te laat voor McDonald en voor Miller om nog iets van hun leven te maken na de catastrofe die hen treft. Ze hebben keuzes gemaakt die faliekant verkeerd blijken uit te pakken. Andrews daarentegen maakt schoon schip: aan het eind van het boek verlaat hij alles en iedereen en trekt opnieuw de wereld in.
Overigens geldt dit adagium ook voor de andere held van Williams: Stoner. Ook hij maakt in zijn jeugd keuzes die in ieder geval niet allemaal goed uitpakken: de keuze van zijn echtgenote bij voorbeeld. Maar Stoner blijft aan één keuze trouw: zijn beroep, zijn ambacht zou ik bijna zeggen. De letteren en het academische onderwijs geven hem blijvend identiteit en houvast. Dat maakt het essentiële verschil tussen beide boeken, denk ik.
Ook hier merk ik op, dat Andrews niet de hoofdpersoon is: hij maakt nauwelijks karakterverandering door, zo lijkt het. De dramatische ontwikkelingen vinden plaats in de personages van Miller en McDonald. Tussen hen vindt ook de finale clash plaats bij de brand.
Hoewel: Andrews is in het jaar van de reis natuurlijk wel een ander mens geworden. Van een studentje is hij een volwassen man geworden. Hij heeft leren omgaan met ontberingen, heeft de onmetelijke kracht van de natuur leren kennen, en is in zijn relaties gerijpt.
Pts
Andrews komt terug bij Francine. Ze hebben een relatie voor een tijd. Maar Andrews is rusteloos. “Langzaamaan ging hij de vele en wanhopige vrijpartijen met Francine beschouwen als daden die door een ander werden verricht. Als van een afstand, zonder iets te zien, nam hij zichzelf en zijn gevoelens waar, terwijl hij zijn behoeften bevredigde op een lichaam waaraan hij, zonder betekenis, een naam verbond.” Het is duidelijk dat het jaar in de wildernis zijn sporen getrokken heeft bij Andrews. Tegenwoordig zou men denk ik spreken van een post-traumatische stoornis.
Met Charley gaat het ook niet goed; hij begint te dementeren. Hij denkt dat de jacht nog moet plaatsvinden.
Dan de grote brand. De schuur en de handel van McDonald staan in brand. Miller heeft het vuur aangestoken. Terwijl Charley en Andrews toekijken, rijdt Miller alle wagens en de huiden van het terrein in de brand. McDonald probeert Miller tevergeefs tegen te houden. Maar Miller lijkt van dezelfde gedrevenheid vervuld als waarmee hij de kudden bizons afschoot. Alles vergaat tot as.
“Lang bleef Miller, over het gebogen hoofd van zijn paard heen, met duistere blik op McDonald neerkijken. Waarna hij zijn witte tanden ontblootte en schor begon te lachen, diep vanuit zijn keel. Van McDonald keek hij naar Charley Hoge, naar Andrews, en vervolgens weer naar McDonald. Langzaam verdween de grijns van zijn gezicht. De vier mannen keken elkaar aan, tastten elkaar met hun ogen langzaam en onderzoekend af. Ze verroerden zich niet en spraken geen woord.
We hebben elkaar iets te zeggen, dacht Andrews vaag, maar we weten niet wat. Er is iets wat we zouden moeten zeggen.”
Het vertrouwen dat het doel zich vanzelf zal aandienen
De volgende dag verlaat Andrews Butcher’s Crossing. Hij verlaat Francine. Hij laat haar bijna al zijn geld. Hij kijkt uit over het dorp. Binnenkort zou er niets meer van over zijn. “Zelfs nu, in het vroege licht van de zon, had het dorp veel weg van een kleine ruïne. Het licht viel op de randen van de gebouwen en benadrukte het verval dat al was ingezet. (…)
Op een globale richting na, wist hij niet waarheen hij ging. Maar hij wist dat hij daar later op de dag wel op zou komen. Hij reed verder zonder haast, en voelde achter zich de zon langzaam opkomen en de lucht tastbaar worden.
Andrews heeft geen psychiater nodig voor zijn pts. Hij trekt gewoon de wijde wereld in; een concreet doel in zijn leven heeft hij nog niet maar wel het vertrouwen dat zich dat vanzelf zal aandienen.
Telkens een nieuw hoogtepunt
Butcher’s Crossing is een spannend boek. Telkens denk je als lezer dat het verhaal afloopt (aan het aantal bladzijden nog te gaan zie je wel dat dit niet zo is) maar ook telkens opnieuw wordt er een nieuwe spanningsboog gebouwd. De trektocht, de droogte, de dorst, de bergrug, de nietsontziende bizonjacht, de sneeuwstorm, de overwintering, het ongeluk bij het overtrekken van de rivier, de verlatenheid van het stadje, het instorten van de huidenmarkt en daarmee de wereld van Miller en McDonald, het zijn allemaal episoden die elkaar als een golfbeweging opvolgen. Telkens een nieuw hoogtepunt. Dat maakt dat ik de compositie van het boek knap vind, hoewel het eigenlijk een simpele ‘ab ovo’ vertelling is, keurig chronologisch.
Prachtig zijn de beschrijvingen van de ongerepte maar meedogenloze natuur. Natuurlijk, het verteltempo ligt niet hoog, maar dit is geen fastfood- literatuur, dit is slow food, waar je op moet kauwen om alle smaaknuances tot hun recht toe doen komen. En je wordt zeker beloond als je doorleest na het wat trage op gang komen van het boek. De reis in de postkoets op de eerste bladzijden brengt je als lezer uitstekend in de stemming en leidt je in in het tempo van de negentiende eeuw.
Motto’s
De beide motto’s voorin het boek verraden –uiteraard- veel over de intentie van het boek. Het eerste is uit Nature, van Ralph Waldo Emerson. De natuur wordt hier beschreven als paradijselijk. De stadse mens legt hier zijn gewoonten af en doet afstand van zijn stadse oordelen. “Hier heerst een heiligheid die onze religies in de schaduw stelt en een realiteit die aan onze helden doet twijfelen. Hier treffen we de Natuur, zo werkelijk dat alle andere werkelijkheden erbij in het niet vallen, en die als een god een oordeel velt over eenieder die tot haar komt.”
Het tweede motto is uit De maskerade, van Herman Melville. Hier wordt de natuur juist als mensvijandig geschetst. De natuur geneest niet, zij vernietigt en maakt gek.
Butcher’s Crossing verenigt beide zienswijzen in zich. Enerzijds wordt de natuur als paradijselijk voorgesteld, bij voorbeeld in de beschrijving van de vallei van de bizons in de Colorado Rockies. Daarvóór hebben we al gelezen dat je de natuur niet moet onderschatten. De droogte en het gebrek aan water doen de jagers bijna de das om. De sneeuwstorm gijzelt hen meer dan een half jaar in diezelfde lieflijke vallei, die dan een witte hel is geworden. Schneider verdrinkt in de rivier. Uiteindelijk is de mens de baas over de natuur: hij roeit de bizons praktisch uit. Maar de zinloosheid daarvan wordt nergens anders dan in dit boek zo indringend beschreven.
Niets is blijvend, dood en verval liggen besloten in het leven
Ik noemde Stoner in mijn bespreking op deze website –ondanks alles- een troostrijk boek. Butcher’s Crossing is niet troostrijk. Het verhaalt uiteindelijk en in essentie van het verval. Het doden om het doden van de bizons dat Miller met een waas voor de ogen schijnt te doen. Het verval van het stadje Butcher’s Crossing: er blijft niets van over, constateert Andrews. Ook zijn relatie met Francine brengt geen verlossing, geen bevrediging. En de relatie is dan ook niet blijvend, hoewel hij tijdens de overwintering vaak aan Francine heeft moeten denken. En de andere mannen, het is al gezegd, gaan stuk voor stuk ten onder. Niets is blijvend, dood en verval liggen besloten in het leven. Nee, vrolijk is het boek niet. Toch vind ik het een zeer boeiend boek. Misschien wel juist om de treffende beklemming van het noodlot die zo indringend beschreven wordt. Maar zeker ook om de taal, om de natuurbeschrijvingen, de min of meer terloopsheid waarmee grote gebeurtenissen worden verteld. Overdrijving is Williams vreemd; heeft hij niet nodig. Met zijn heldere, schijnbaar eenvoudige taal weet hij de lezer steeds bij de les te houden.
Mijn verwachtingen zijn ruimschoots uitgekomen. Ik heb het boek gelezen als een ‘page-turner’. Ik wilde weten hoe elk deelavontuur afloopt en je blijft benieuwd hoe Andrews uit het hele avontuur te voorschijn zal komen. Daarnaast vormt het taalgebruik van Williams een genot. Kortom, een aanrader!
Ik zie uit naar de volgende vertaling van Williams’ werk: Augustus. Het zal zo rond deze dagen verschijnen. * Hieronder vindt u mijn impressie van dit boek Augustus. Het boek viel mij niet mee. Kijk maar.
Stellingen
1.Butcher’s Crossing kan de vergelijking met Stoner glansrijk doorstaan.
2.Het belangrijkste personages is dat van Miller; daarnaast McDonald; Andrews is meer de toeschouwer.
3.De natuurbeschrijvingen alleen al maken dit boek de moeite waard.
4.Williams taalgebruik is niet eenvoudig maar wel helder, beeldend en evocatief.
5.De compositie is simpel maar doeltreffend en ondergeschikt aan de inhoud.
6.De opbouw van steeds nieuwe spanningsbogen maakt dit boek spannend van ‘t begin tot het eind.
7.Het boek ontmythologiseert de vaak als heroïsch voorgestelde geschiedenis van “het (wilde) westen”: de ecologische en morele schande van de massale afslachting van de bizons op de prairies wordt hier indringend duidelijk.
8.Het hoogtepunt van het boek is de brand bij de huidenhandel van McDonald. Daar vindt de ontlading plaats van alle frustratie bij Miller in de clash met McDonald. De vergeefsheid der dingen wordt pijnlijk duidelijk.
9.De pagina’s die daarna nog komen vormen toch enigszins een anticlimax. Maar ze zijn nodig om het verhaal rond Andrews af te ronden.
10.Ik ben geen kenner van de Amerikaanse literatuur maar ik zou toch voorzichtig willen stellen dat dit boek thuis hoort op het lijstje van ‘Great American Novels’.
Lammert, augustus 2014
Korte bespreking van AUGUSTUS door John Williams
Helaas, zo enthousiast ik was over de beide vorige boeken van John Williams die in een Nederlandse vertaling verschenen, zo teleurgesteld was ik over Augustus.
Dat ligt volledig aan mij zelf denk ik. Ik ben nu eenmaal geen liefhebber van brievenboeken. Ik kan begrip opbrengen voor critici die dit een knap boek vinden, sterker nog, knap vind ik het boek zelf ook. Om de diverse –historische- personages via brieffragmenten zo neer te zetten, moet je als auteur wel wat in je mars hebben. Zeker als je door de stijl de verschillende personages ook nog hun eigen karakterweet te geven. De compositie zal ook best een tour de force zijn.
Maar juist die compositie doet mij als eenvoudige lezer de das om. Ik ben eerlijk gezegd ergens in de buurt van bladzij 80 afgehaakt. Er zijn zoveel personages, die door het fragmentarische karakter zich niet in mijn hoofd willen nestelen. Bovendien moet je je steeds realiseren wie schrijft en aan wie. Dan zijn er naast brieven ook nog andersoortige aantekeningen bijv. dagboekfragmenten, stukjes uit een ‘officieel document’, etc. Daarnaast is er het veelvuldig heen en weer springen in de tijd, wat het overzicht houden (of liever: krijgen) er ook niet eenvoudiger op maakt. Ik begrijp wel dat het interessant is om eenzelfde gebeurtenis vanuit verschillende standpunten te belichten, maar het ‘verhaal’, de intrige, werd door deze werkwijze voor mij een soort caleidoscoop waarin ik zeker pakkende fragmenten tegenkwam, maar alle bouwsteentjes samen bleven voor mij een hoop losse stenen en werden geen gebouw.
Nee, ik heb het serieus geprobeerd, ook omdat mijn verwachtingen hoog gespannen waren na Butcher’s Crossing en Stoner, maar het verhaal kon mij niet voldoende boeien om het uit te lezen. De personages bleven op afstand en de gebeurtenissen kreeg ik niet goed ‘op een rijtje’. Nogmaals, het zal volledig aan mijzelf liggen want het is ongetwijfeld een knap geschreven boek. Maar de lezer die verwacht door Augustus net zo gegrepen te worden als door de vorige boeken van Williams, zal, denk ik, toch teleurgesteld worden.
Lammert, oktober 2014