Uwe Tellkamp: De Toren

Hits: 4004

Uwe Tellkamp: De Toren. Verhaal uit een verzonken land

Amsterdam, Antwerpen, 2009  (Oorpsr. Der Turm. Uitg. Suhrkamp, Frankfurt am Main, 2008)

Bespreking aan de hand van een aantal stellingen. Fragment uit mijn bespreking: "Het Duizendogenhuis heeft een telefoonaansluiting. ‘Na een wachttijd van vijftien jaar had Lange de aansluiting toegewezen gekregen.’ Auto-onderdelen zijn gewild, ook al zijn ze van een heel ander merk dan de auto die je zelf hebt –áls je al een auto had. Als ruilmiddel zijn ze namelijk zeer geschikt. Als er in de winkel opeens iets te koop was, dan kocht men dat, want je kon het altijd wel weer eens gebruiken als ruilmiddel. Zo kan iemand in militaire dienst met een partijtje dakbedekking een extra verlof ‘kopen’. De DDR-economie was gebaseerd op middeleeuwse ruilhandel. Het gebrek aan alles neemt soms schrijnende en tegelijk lachwekkend vormen aan. Als de stroom in het ziekenhuis van Richard uitvalt en de noodaggregaten geen brandstof hebben, wordt de diesel uit de tank van een grote auto van het West-Duitse (!) Fernsehen ter plaatse geconfisqueerd. 

De eens zo chique huizen raken vervallen, daken lekken, verwarming raakt defect, en bovendien worden de huizen door de staat volgepropt met nieuwe bewoners, zodat men uitgebreide schema’s moet maken om toch nog van de ene badkamer gebruik te kunnen maken. Vermakelijk is bij voorbeeld ook de beschrijving van de manieren waarop de intellectuelen zoveel mogelijk westerse boeken van de Leipziger Messe proberen te ontvreemden. Tegelijk is het natuurlijk tragisch."

                                        

 

Uwe Tellkamp vertelt hoe de DDR voelde en rook 

Gedachten en stellingen bij het lezen van 

Uwe Tellkamp: De Toren. Verhaal uit een verzonken land. Roman

Amsterdam, Antwerpen, 2009  (Oorpsr. Der Turm. Uitg. Suhrkamp, Frankfurt am Main, 2008)

Mijn eigen kennismaking met de DDR

In 1968, het laatste jaar dat ik op de Pedagogische Academie in Assen zat, werd er voor ons een werk’week’ van 10 dagen georganiseerd in Berlijn. Voor we daar naartoe gingen, kregen we in Ost-Friesland lessen om ons voor te bereiden op een bezoek aan de DDR. Dat was in het dorp Potshausen, waar we als groep in de Ostfriesische Evangelische Landvolkshochschule logeerden. Ik had het idee dat men alvast wat ‘tegengif’ wilde aanbrengen om wat we daar te zien zouden krijgen, toch vooral in het juiste –westerse- perspectief te zien. Het waren interessante dagen, waarbij we grondig werden voorgelicht over de verschijnselen DDR en communisme, maar waarbij gelukkig ook discussie mogelijk was. 

Overigens: tot mijn verrassing bestaat deze Landvolkshochschule nog steeds! (www.potshausen.de)

Eenmaal in West-Berlijn, genoten we als provinciale jongeren van de klop van het hart van een wereldstad, wat Berlijn toen toch ook al was. We logeerden aan de Nikolsburgerstrasse in de wijk Wilmersdorf. Jugendgaestehaus Reime heette het etablissement. Nu is daar nog een jeugdherberg maar die heet nu Berlin Central. ’s Avonds bezochten we in het centrum clubs waar live jazz gespeeld werd. Bij een stalletje kochten we wat goedkope zakflacons rum om in de cola te mixen, want we hadden geen geld om in de dure clubs alcoholische drankjes te bestellen. 

Naar Ost-Berlin! 

Maar het ging uiteindelijk om het bezoek aan Oost-Berlijn. Er waren twee bezoeken gepland. Juist in die tijd was er weer eens extra spanning om de grens tussen oost en west. Het was de tijd van Rudy Dutschke, Daniel Cohn-Bendit, en zoals later zou blijken van Joschka Fischer. Studentenleider Dutschke werd in april neergeschoten. Er waren dat jaar studentenopstanden inParijs maar ook in West-Berlijn. In die roerige tijd zouden wij het oosten dus bezoeken. Per bus via Checkpoint Charlie was niet mogelijk. We moesten met de S-Bahn, naar Bahnhof Friedrichstrasse, waar we de zonegrens zouden passeren. Nooit vergeet ik het schouwspel toen ik uit de trein stapte: op een galerij hoog in de enorme boogvormige overkapping, stond een rij VoPo’s met de machinegeweren in de aanslag, gericht op ons arme reizigers. De intimidatie werkte goed. Bedrukt liepen wij naar de paspoortcontrole. De Oost-Duitse grensbeambten waren erop getraind om dwars door je heen te kijken. Politieke en diplomatieke spanning vertaalde zich meteen naar een grimmiger behandeling van westerse bezoekers. Ik had een paspoort waar een foto in zat van toen ik nog geen baard had. Dat leverde bijkans onoverkomelijke problemen op. Eerst mocht ik helemaal niet mee. Toen na enig pleiten van onze begeleiders wel, maar onder strikte voorwaarden. Ik moest ergens in het station nieuwe pasfotootjes laten maken, die inleveren, formulieren invullen, en zorgen dat ik het extra document dat ik meekreeg, niet kwijtraakte anders zou ik niet meer naar het westen terug kunnen. Het hele proces duurde wel een uur. En dat terwijl er de groep op me stond te wachten. Dan nog de obligate vijf D-mark wisselen voor Ostmarken. 

Eindelijk mochten we dan verder. Er was een strak programma. We bezochten een school, waar we voorgelicht werden over de voordelen van de FDJ, de Freie Deutsche Jugend. In het Haus des Lehers aan het Alexanderplatz hadden we hooglopende discussies met partijbonzen over vrijheid. Dat kon allemaal wel, hoewel je die discussie nooit won. In de vrije tijd die we tussen de middag kregen, aten we als lunch zuurkool met worst in de kelder van het Rathaus. We namen er een glaasje Russische wodka bij, die was daar heel betaalbaar. We moesten die Ostmarken toch opmaken, en veel was er niet te koop. We zaten er midden tussen de VoPo’s, en ik weet nog dat ik me erover verwonderde dat het allemaal zo gewoon eraan toe ging. Deze jongens, van wie je thuis hoorde dat ze met scherp schoten op landgenoten die de grens over trachtten te komen, maakten hier lol en aten en dronken. Alsof er geen oost-west problematiek bestond. Ik vond het allemaal heel verwarrend. Maar wel spannend. Zo nu en dan controleerde ik even mijn paspoort, of de nieuwe, los bijgevoegde foto en het formuliertje er nog inzaten. De tegenstelling tussen het vrolijke, dynamische westen met zijn lichtreclames en grote etalages, het drukke verkeer, de volle trottoirs en warenhuizen, en het oosten met zijn grauwe huizen, de afwezigheid van etalages en lichtreclames, de soldaten en politie op straat, het verschil in wagenpark en verkeersintensiteit, het was allemaal voor een adolescent van twintig heel bijzonder. Je kwam met een treinreisje van twintig minuten in een volstrekt andere wereld terecht. 

Om kort te gaan, de sfeer in het oosten maakte op alle klasgenoten indruk. Op sommigen zoveel dat ze aan de leiding vroegen om niet meer mee te hoeven toen we de tweede keer de oversteek naar het oosten zouden maken. Ik had daar wel begrip voor, maar ik wilde niets missen. 

 

De Toren, Das Leben der Anderen en een Stasi-museum

Iets van die sfeer proefde ik weer toen ik het boek van Uwe Tellkamp De Toren las. In de week dat ik de laatste 50 bladzijden van dit boek las, zag ik voor de tweede keer de ontroerende film ‘Das Leben der Anderen.’ Ook daarin die grauwe sfeer, mensen die niet weten wie ze kunnen vertrouwen. Een maatschappij waar de ene helft van de bevolking de andere controleert. Hoe ver dat ging en op welke minutieuze manieren hebben wijzelf kunnen zien tijdens onze culturele excursies naar Berlijn (het museum van de muur) en recent nog tijdens ons bezoek aan Leipzig. Ons bezoek aan het Stasi-museum in die stad maakte diepe indruk op mij. Ik las het boek De Toren dus met extra belangstelling. Het boek is immers gepresenteerd als de grote roman over de laatste jaren van de DDR voor de Wende in 1989. 

De Toren

Ik heb gemengde gevoelens over het boek. Enerzijds vind ik het een rijk boek, qua taal en beschrijvingen. Je ruikt en voelt tijdens het lezen het leven zoals het was. Je leest het boek niet, je ondergaat, ervaart het. Anderzijds heb ik dezelfde ervaringen als, denk ik, alle lezers, ook gezien de reacties op internet. Het is een zware opgave om de 845 pagina’s door te komen. Wie dat ontkent, wantrouw ik. De vertaalster, Goverdien Hauth-Grubben,  zegt in een gesprek met iemand van Athenaeum Boekhandel (athenaeum.nl) over de eerste ‘zin’ die ruim vier bladzijden lang is: 

“Wat is dit voor een tekst?! Hoe haalt de auteur het in zijn hoofd met zo’n eigenzinnige, ongrijpbare 'Ouverture' te beginnen? Wie leest er nog door na een dergelijke opening (waar overigens de eerste vier bladzijden geen punt in voorkomt; rijst de vraag wat nu eigenlijk de eerste zin van dit boek is). Als vertaler weet ik dat wat daarna volgt wel degelijk de moeite waard is, sterker nog, dat er letterlijk een wereld voor de lezer zal opengaan. Maar ik kan die eerste vier bladzijden niet verloochenen, ze zijn er, en ook voor de Duitse lezer is het zware kost.”

En het blijft niet bij deze eerste bladzijden. Herhaaldelijk komt de lezer stukken tegen waarin de schrijver zichzelf verliest in associatieve bespiegelingen die pagina’s lang door meanderen. Zinnen die zo lang zijn dat je halverwege de draad kwijt raakt. Niet dat ze ongrammaticaal zijn, zoals ik dat bij de mooischrijver Erwin Mortier wel eens tegenkom, maar hoofd- en bij- en tussenzinnen worden aan elkaar geregen tot de lezer letterlijk de draad kwijt raakt. Ik heb dan ook wel heel wat bladzijden overgeslagen. Ook in recensies kom ik de verzuchting tegen dat het wel héél veel bladzijden zijn, dat het met een paar honderd pagina’s minder een beter te genieten boek was geweest. 

Stelling 1: het boek had dezelfde impact en kwaliteit gehad als het 200 tot 300 pagina’s dunner was geweest. 

Meteen daaraan gekoppeld is

Stelling 2: Het boek had in dat geval een groter publiek bereikt, en dat verdient deze roman wel. 

Ik denk dat veel lezers nu in de winkel al afhaken als ze de eerste bladzijden inzien. En vervolgens haakt er nog een groot percentage af als er in de eerste 76 bladzijden weinig meer is beschreven dan een jubileumfeestje. En dan is die beschrijving nog wel interessant omdat je veel leert over de praktische leefomstandigheden in de Oost-zone. 

Je kunt dus inderdaad sommige bespiegelingen rustig overslaan zonder iets essentieels te missen. Anderzijds zijn er ook stukken in het boek die in een heel andere stijl geschreven zijn. Als er tijdens de militaire dienstplicht van Christian iets gruwelijk misgaat met een tankoefening, wordt de oefening tot in detail beschreven. Tot het moment dat het echt fout gaat. Wat er dan gebeurt, wordt beschreven in een briefje van Christian aan Reina in slechts een paar pregnante zinnen: 

… “Er is een ongeluk gebeurd. Mijn tankbestuurder is bij een oefening verongelukt en in het lazaret overleden. Ik heb iets stoms gedaan, mijn compagniescommandant aangevallen. Nu ben ik weer in de kazerne, weet niet wat ze met me van plan zijn. (….) Zeg alsjeblieft niets tegen mijn ouders. “

Er zijn ook ronduit spannende episoden. De manier waarop Tellkamp de tankoefening beschrijft, geeft een vergelijkbare spanning bij de lezer als het zien van een spannend stuk in een film. Ik moest denken aan de film ‘Das Boot’. Hier gaat een tank tijdens een oefening onder water in de Elbe, terwijl de omstandigheden eigenlijk zo zijn dat dit niet verantwoord is. Het fragment in het boek wekt dezelfde claustrofobe spanning als die ik ervoer bij de film Das Boot. 

Stelling 3: De lezer die doorzet, wordt beloond met meeslepend geschreven episodes.

Overigens heb ik de indruk dat in het tweede deel van het boek (‘De zwaartekracht’) meer gebeurt dan in het eerste deel. Want ook de straf die Christian krijgt voor zijn insubordinatie wordt levendig beschreven. Hij moet dwangarbeid verrichten in de carbid-industrie en in de bruinkoolwinning en de beschrijving van die helse arbeid is zo doeltreffend dat je als lezer het stof bijna in je ogen voelt. 

Dit is geen boek om samen te vatten. Hoewel er een redelijk beperkt aantal hoofdpersonen is (toch nog meer dan 20; ze worden op een pagina achterin gepresenteerd) zijn er tientallen, misschien wel honderden bijfiguren die soms in een paar regels figureren en dan voor altijd weer verdwijnen. De lezer moet dan ook geen moeite doen om namen te onthouden. Het boek is te vergelijken met een caleidoscoop: er zijn honderden facetten en kleuren en patronen. Niet van elkaar te onderscheiden, in gezamenlijkheid maken ze een indruk op de toeschouwer. Ik las ergens de vergelijking met een filmfestival. De lezer wordt door iemand aan de hand meegenomen door de verschillende zalen, ziet hier een fragment, daar zit hij wat langer, komt na een poos weer even in dezelfde zaal terug. Na afloop kun je van geen van de films het verhaal terug vertellen, maar je hebt wel een goede indruk van het totaal gekregen. 

Stelling 4: Het boek is niet samen te vatten of na te vertellen. 

Daar zitten meer kanten aan. Hoewel het boek een ‘Verklarende woordenlijst’ van vier pagina’s bevat, zijn er nog talloze verwijzingen en namen en dingen en verschijnselen die voor iemand die weinig of geen kennis heeft van de DDR-wereld, weinig betekenis hebben. Eigenlijk zou er een mini-encyclopedie bijgeleverd moeten worden om alle finesses te kunnen proeven en op prijs te stellen. 

Stelling 5: A: De verklarende woordenlijst is eigenlijk niet afdoende. 

B: Het is bijna ondoenlijk om een volledige lijst te maken. 

Wat ik bewonderenswaardig vond: dat de mensen uit de villawijk de Toren ondanks het regime en al zijn kwalijke facetten waarmee men dagelijks te maken had, toch van het leven probeerden te maken wat ervan te maken was. Ze proberen hun geestelijke vrijheid en cultuur in stand te houden. Er zijn muziek- en toneelavonden, men leest literatuur. Nu zijn de bewoners van de Toren ook niet ‘van de straat’, het gaat om wetenschappers, kunstenaars, hoger opgeleiden, intellectuelen. Zij doen krampachtig hun best een eigen wereldje in stand te houden tegenover ‘zij’, de anderen: de partijleden en hun meelopers. Tegen wil en dank wordt echter ook hun moraal aangetast. Bij voorbeeld door onmogelijke keuzes: moet je weigeren ‘nu en dan te rapporteren over je buren, nee verraden hoef je hen niet, alleen maar rapporteren’ en zo de studieplaats van je kinderen onmogelijk maken of moet je je toch maar aanpassen aan de omstandigheden? Wat heb je aan een principiële keuze als je kinderen je later verwijten: door jou kan ik nu niet studeren! 

Ik heb het nooit zo beseft tot ik dit boek las: 

Stelling 6: Eigenlijk is de Tweede Wereldoorlog voor Oost-Duitsland pas geëindigd in 1989. 

Toen pas keerde de gewetensvrijheid terug. 

Stelling 7: Dit boek legt duidelijk bloot hoe pervers het DDR-systeem was.

Het Duizendogenhuis heeft een telefoonaansluiting. ‘Na een wachttijd van vijftien jaar had Lange de aansluiting toegewezen gekregen.’ Auto-onderdelen zijn gewild, ook al zijn ze van een heel ander merk dan de auto die je zelf hebt –áls je al een auto had. Als ruilmiddel zijn ze namelijk zeer geschikt. Als er in de winkel opeens iets te koop was, dan kocht men dat, want je kon het altijd wel weer eens gebruiken als ruilmiddel. Zo kan iemand in militaire dienst met een partijtje dakbedekking een extra verlof ‘kopen’. De DDR-economie was gebaseerd op middeleeuwse ruilhandel. Het gebrek aan alles neemt soms schrijnende en tegelijk lachwekkend vormen aan. Als de stroom in het ziekenhuis van Richard uitvalt en de noodaggregaten geen brandstof hebben, wordt de diesel uit de tank van een grote auto van het West-Duitse (!) Fernsehen ter plaatse geconfisqueerd. 

De eens zo chique huizen raken vervallen, daken lekken, verwarming raakt defect, en bovendien worden de huizen door de staat volgepropt met nieuwe bewoners, zodat men uitgebreide schema’s moet maken om toch nog van de ene badkamer gebruik te kunnen maken. Vermakelijk is bij voorbeeld ook de beschrijving van de manieren waarop de intellectuelen zoveel mogelijk westerse boeken van de Leipziger Messe proberen te ontvreemden. Tegelijk is het natuurlijk tragisch. 

Stelling 8: In talloze details schetst het boek tot welke opofferingen de DDR-bevolking werd gedwongen. 

Behalve een roman over leven in de DDR is dit boek ook de schets van het volwassen worden van Christian. Aan zijn vader heeft hij niet veel in de opvoeding. Veel meer voelt hij zich aangetrokken tot zijn oom Meno Rohde, de broer van zijn moeder, die redacteur bij een uitgeverij is. Christian lijkt een zachte jongen, maar in militaire dienst en vooral in de dwangarbeid na het tankongeluk bewijst hij zich als een hele taaie, die zich in de moeilijkste omstandigheden staande weet te houden. Hij is een alter-ego van de schrijver Tellkamp, want hij heeft diverse kenmerken gemeen met hem. In de besprekingen en interviews op internet is daarover meer te vinden. Mijn stelling luidt:

Stelling 9: Het boek past perfect in de recente belangstelling voor waargebeurde verhalen. 

En ten slotte nog een provocerende stelling:

Stelling 10: Dit boek was een stuk beter geweest met de helft minder bladzijden. 

 

Conclusie: De Toren is een politiek boek maar vooral een literair monument voor de moeizaam bevochten geestelijke vrijheid in een dictatuur en de uiteindelijke overwinning daarop, de Wende. 

Waardering in een cijfer: 8 

 

naar boven