Robert Anker: Oorlogshond
Bespreking en analyse, met meer dan twaalf stellingen en vragen als aanzet tot gedachtewisseling over dit toch redelijk controversiële boek. Met info over Joseph Conrad's Heart of Darkness
en ten slotte een reactie van de auteur. Fragment uit mijn bespreking: "Ik was er door verrast, in meerdere opzichten. Het is een boek dat geschreven is in een zeer vitale stijl, overdonderend in de gewelds- en seksbeschrijvingen, maar dat ook een veelheid aan politieke kwesties aan de orde stelt, en bovendien beschouwingen bevat over politiek, literatuur, kunst en filosofie. Als ik bedenk dat Robert Anker met pensioen is, krijg ik extra bewondering voor zijn moderne, krachtige stijl. De combinatie van spanning, geweld, oorlog en filosofie is een spannende.
Bijzonder is dat het een boek is met veel politieke ideeën en allerlei uitstapjes naar de oude Grieken en naar de filosofie. Sterker, ik denk dat het boek doortrokken is van de filosofie van Nietzsche." (...)
INLEIDING
Voor u ligt de 55e boekbespreking van de serie Hoogeveense Boekbesprekingen. Op de schrikkeldag, de 29e februari 2012, staat deze bespreking gepland.
Robert Anker: Oorlogshond
Inleiding
Met de voorbereiding van dit werkstukje ben ik al enige tijd bezig. Ik las eerst Oorlogshond van Robert Anker. Toen we bij onze bespreking in 2011 in Westerbork de datum voor deze bespreking prikten, had ik dit boek al gelezen. Ik was er door verrast, in meerdere opzichten. Het is een boek dat geschreven is in een zeer vitale stijl, overdonderend in de gewelds- en seksbeschrijvingen, maar dat ook een veelheid aan politieke kwesties aan de orde stelt, en bovendien beschouwingen bevat over politiek, literatuur, kunst en filosofie. Als ik bedenk dat Robert Anker met pensioen is, krijg ik extra bewondering voor zijn moderne, krachtige stijl. De combinatie van spanning, geweld, oorlog en filosofie is een spannende.
Bijzonder is dat het een boek is met veel politieke ideeën en allerlei uitstapjes naar de oude Grieken en naar de filosofie. Sterker, ik denk dat het boek doortrokken is van de filosofie van Nietzsche. Daarna heb ik een aantal recensies en besprekingen op het Web gelezen. Ik ben het boek daarna gaan herlezen met een potlood erbij. Toen heb ik mij aan het schrijven gezet. Eerst per hoofdstuk, maar dat werd een nogal onleesbaar stuk. Een andere indeling bleek nodig. Bovendien kwamen er vanzelf thema’s bovendrijven. Zo ontdekte ik dat er nogal invloed of in ieder geval overeenkomsten in zitten met Bint van Bordewijk. Andere thema’s zijn de woede, de filosofie en moraal, de kunst, het ‘Andere Leren’, en nog meer. In episode 2 komen daarbij de boeken die Anker zelf noemt, en dan vooral Heart of Darkness, dat ik voor deze gelegenheid ben gaan lezen. Een paragraaf wijd ik ook aan de invloeden van Nietzsche die ik meen te zien. In episode 3 stip ik de filosofie en de literatuur nogmaals aan en uiteraard het populisme.
Uiteraard heb ik over het boek een aantal stellingen geformuleerd die aan het einde van de bespreking staan.
Ik heb mijn bevindingen gemaild aan de auteur. Zijn persoonlijke en inhoudelijke reactie is opgenomen na de boekbespreking.
Pesse, februari 2012
Michiel de Ruiter, een nieuwe Griekse held, de slavenmoraal voorbij
Gedachten bij het lezen van
Robert Anker: Oorlogshond. Amsterdam , 2011
Episode I Het Heinsius
Het hele boek wordt verteld vanuit het gezichtspunt van de ‘biograaf’. De biograaf van de hoofdpersoon wil geen naam hebben. Ik zal hem als biograaf blijven aanduiden. De hoofdpersoon zelf hoeft ook geen naam, maar als het dan toch moet, dan maar Michiel de Ruyter. Nomen est omen? Onze Michiel de Ruyter die in Vlissingen geëerd wordt, is een van onze zeehelden. Déze Michiel de Ruiter in het boek moet zeker als HELD worden gezien. Daar gaat hij zelf wel voor in ieder geval. Geen zeeheld maar een klassieke held als Achilles.
NB overigens: De biograaf is niet gelijk aan de schrijver Robert Anker!
Ik vind de eerste episode van het boek het interessantst. Vandaar dat ik dit deel vrij nauwkeurig volg en bespreek. Het tweede en derde deel zal ik globaler behandelen. Ik citeer vooral in het eerste deel vrij veel uit het boek, omdat er zulke rake observaties in staan, geschreven in een puntige stijl.
Achtergrond van Michiel
In het eerste hoofdstuk wordt iets van de geschiedenis van de hoofdpersoon geschetst. De schijnbaar nietige gebeurtenis op de eerste pagina (p. 11) is belangrijk voor het kennen van het karakter van de hoofdpersoon Michiel. Hij trekt een vlieg de vleugels uit, en als de biograaf met lichte walging vraagt waarom, is het antwoord: ‘’Omdat ik daar zin an had,’ zei hij, Pim Fortuyn citerend wiens geest nog altijd prikkelend rondwaart, als een ijkpunt.’ Dat ijkpunt zullen we in het boek nog vaker tegenkomen. In deel 3 kleedt Michiel zich zelfs zo, dat de mensen op straat wijzen: Kijk, Pim Fortuyn, maar die is toch dóód?! We zullen Michiel leren kennen als iemand die veel kanten heeft, maar ook de harde, letterlijk niets en niemand ontziende kant. De kant die hier onthuld wordt (‘even iets rottigs doen, je moet niet alles onderdrukken’) zal prominent de inhoud van het boek bepalen, althans wat betreft de handeling. Gelukkig zal er qua inhoud veel meer aan de orde komen. Anders was dit een tamelijk leeg avonturenboek geworden. Nu is het een boeiend boek met zeer verrassende aspecten.
Michiel wil een rots, een eiland zijn (vrij naar Simon en Garfunkel); van familie moet hij niets meer hebben. ‘ ‘Ze zuigen je vast met hun liefde, hun goede bedoelingen, hun moraal, (…)’. Hij wil duidelijk boven de moraal, de slavenmoraal van zijn familie staan. Hij is een krachtig individu, een held. Een Nietzscheaanse held, maar daarover verderop.
Michiel en het Andere Leren
Al snel komt in het boek het ‘Andere Leren’ aan de orde. Ongetwijfeld is dit gelieerd aan het Nieuwe Leren van studiehuis, de Tweede Fase en het competentiegerichte nieuwe leren in het MBO. Michiel heeft het daar niet op. Er was net een kabinet geweest met een visie op onderwijs die hem wel aanstond, maar dat was gevallen en de nieuwe onderwijsminister (‘een jong ding met een kansarme naam, Chantal, Rachel, Sharon, zoiets’) gaf de onderwijsbesturen de vrije hand om het Andere Leren in te voeren, ‘de manier om de dure leraar te vervangen door coaches waarvan je er maar weinig nodig hebt en die je niet dik hoeft te betalen’. Interessant is de passage waarin de biograaf schetst hoe het zou moeten: het kabinet nam een pakket maatregelen ‘dat alle vormen van ‘lanterfantend leren’, zoals hij (=de vorige minister van Onderwijs) het in het beruchte Morgen de Volkskrant-interview noemde, beoogde terug te dringen in de richting van een eeuwenoud en beproefd model waarbinnen een academisch opgeleide leraar zijn vakkennis en daarmee verbonden ideeën over mens en samenleving, over vrijheid en moraal, houding en mogelijkheden, verantwoordelijkheid en zingeving, overdroeg op de leerling.’ Sarcastisch maar wel raak is, vind ik, de constatering dat het onderwijs tegenwoordig speelbal is van regeringen, van onderwijsministers die er zo nodig hun eigen stempel op moeten drukken.
Onjuist is volgens mij de suggestie dat de richting waarin het onderwijs gaat, in een dergelijke mate bepaald zou kunnen worden door een kabinet. Het Nieuwe Leren is in het MBO in ieder geval ingevoerd zonder dat er ooit een kamerdebat aan gewijd is. Onderwijsdebatten in de 2e Kamer gingen uitsluitend over de ‘tweede fase’, dus over het algemeen voortgezet onderwijs. Maar dit terzijde.
Michiel (M) ziet zich in ieder geval uitgedaagd er iets aan te doen: ‘Hij ging maar eens solliciteren.’
M maakt in H 2 op het Heinsius kennis met collega’s en vooral met het Andere Leren. ‘Michiel kwam er snel achter dat bij de meeste vakken de leerlingen hun lesmateriaal zelf samenstelden met behulp van internet. ‘ Collega’s zijn vaak niet bevoegd maar ‘teambevoegd’. ‘Haar bevoegdheid heette Job Verschoor.’ ‘Het woord les bleek (…) een licht ongemak op te wekken.’ Als M het eerste kijkje gaat nemen in een lokaal waar leerlingen bezig zijn, ziet hij op alle computerschermen ‘ KillCraft 3, een waanzinnig populaire game’. Ook het woord klas is in onbruik geraakt, merkt hij. En boeken voor zijn vak zijn er ook niet, afgezien van een paar ‘woordenboekfossielen’. Een situatie die ik vanuit de praktijk herken.
Ook in hoofdstuk 3 weer leuke observaties en opmerkingen over het moderne onderwijs. ‘Maar kon je dit nog wel een school noemen? Was het niet veeleer een sociaal-culturele werkplaats? Dagopvang met gespreksgroepjes en internet en hier en daar een begeleider, de ‘dola’ (docent op loopafstand)?’ Een opmerkelijke parallel met die andere onderwijsroman, Bint, van F. Bordewijk. Uit 1934 dateert dit nog altijd zeer lezenswaardige boek. Ook in Bint is er een wethouder die het niet eens is met het onderwijsproject van Bint. In Oorlogshond is wethouder Köprülü het oneens met directeur Wladimiroff. Deze laatste heeft zich vrij opportunistisch plotseling tot het Anderen Leren bekeerd door een financieel conflict met de wethouder. De schets bovenaan p. 29 komt mij maar al te bekend voor: het Andere Leren werd gepresenteerd als een ‘’historische noodzakelijkheid’’ geponeerd, ‘als iets waar je allang niet meer tegen kon zijn’. (Verderop meer over parallellen met het boek Bint).
H12: Een studiedag van het Andere Leren. Smullen dus weer van rake observaties van de biograaf. De zin is te lang om te citeren, maar u moet hem eigenlijk wel even herlezen in het boek: ‘En daar zaten ze dan, (…) op hun tekentafels. ‘ (halverwege p. 89 tot bovenaan 90). Hoe herkenbaar. Herkenbaar ook dat de heren en dame hun leerstof presenteren – ‘o ironie’ - in een ouderwetse klassikale les met Powerpoint. M houdt aan het einde van de dag een toespraak die ervoor zorgt dat 80 procent van het lerarenteam van het Heinsius het Andere Leren afwijst.
Op school wordt M (H 17) na de dood van Lot door collega Huib opgevangen. Zou, zo probeert Huib, M niet eens weer wat vaker op school kunnen verschijnen? Natuurlijk, zijn klassen redden zich goed, zo had hij ze immers opgeleid. Hij moest toch ook maar eens gaan nadenken over een minimaal leerplan voor Grieks en Latijn, ‘al was het maar aan de hand van een boek’. Maar M piekert er niet over. Hij bereidt zijn lessen voor terwijl hij ze geeft en er staat en komt ook niets van op papier. O ironie! Ongemerkt en wellicht ongewild is M het Andere Leren nu niet alleen toegedaan, hij is het Andere Leren geworden! En Umwertung aller Werte: zijn leerlingen prijzen hem in een interview met een krant er zelfs voor dat zonder hem het Andere Leren nooit was ingevoerd. ’t Kan verkeren…
Michiel, de filosofie en de moraal
Al in zijn eerste les gaat het over wat zijn eigen leven vorm geeft: woede. ‘Woede is iets dat zomaar bij je opkomt, de aanleiding doet er weinig toe.( … ) De woede wordt dus beschouwd als een positieve kracht, niet iets om je voor te schamen omdat je je niet kon beheersen, maar als een gelukkig makende oerkracht (…).’ M stelt dat de westerse cultuur geen stap verder is gekomen met het christendom met zijn leer van vergeving en de andere wang toekeren. ‘Niet de monnik maar de ridder heeft ons verder gebracht.’ Vrouwen hebben wat dat betreft ook weinig te bieden: zij missen ‘een zekere drive om de wereld in te trekken en daar grootse dingen te doen.’ De Nietzscheaanse invloeden zijn sterk in deze passage. Verderop in deel 2 en 3 kom ik daarop terug.
M behandelt (H 5) in de les Plato. Interessant is de vraag die Protagoras opwerpt: voor nieuwe schoenen ga je naar de schoenmaker, de deskundige, maar waarom zou je die man zijn mening vragen als het gaat om een politiek probleem? Daarvan heeft hij geen verstand. Toch is dit wat er in een democratie gebeurt. Even daarvoor heeft M gedroomd dat het voor vier jaar misschien niet zo gek zou zijn een tiran te hebben, die geen compromissen hoefde te sluiten, geen eindeloos overleg hoefde te voeren. Mijn commentaar: Inderdaad een goed idee, zal iedereen denken, als het dan maar wel een tiran is van mijn politieke richting.
In hoofdstuk 7 ‘doet’ M Nietzsche in een ‘clubje’ bij hem thuis, voor leerlingen die graag iets willen leren. Meer leraren van het Heinsius doen ‘clubjes’. M bespreekt de woedende held bij Homerus en de inzichten van Nietzsche. De aristocraat, de voorname mens, weet wat zelfbeheersing, trouw, trots en tact is –in eigen kring! Daarbuiten, zo leest hij voor uit Genealogie der moraal, zijn ze niet veel beter dan losgelaten roofdieren. En daar moet ook ruimte voor zijn. M. bekent er wel voor te voelen: dat ‘naar prooi en zege begerig ronddolende blonde beest’. Met enige verwondering constateert M dat bij de leerlingen hier nogal reserves bestaan. M. gaat verder. Hij heeft het over de uit tweeduizend jaar christendom ontstane kwezelachtige kuddemoraal, met als triomf de democratie waarin middelmatigheid de toon aangeeft. Hij krijgt nogal tegengas van zijn leerlingen, die niet kunnen inzien wat de voordelen zijn van een tijd waarin de elite, de groten, de rijken, kunnen doen wat ze willen, ook met de mensen ‘onder’ hen.
M stelt het scherper: volgens Nietzsche zijn er mensen die kennelijk op een of andere manier meer waard zijn dan andere. ‘Ik weet bijna zeker dat velen van ons dat stiekem nog steeds vinden.’ Ze hebben het erover dat ook zij, de lyceumleerlingen, de mogelijkheid hebben door hun opleiding (‘een échte opleiding’) tot de elite kunnen gaan behoren. Behartigenswaard vind ik zelf wel de observatie dat die elite niet al te veel de oren moet laten hangen naar de meningen en wensen van het volk. Dit lijkt me een –eerste- waarschuwing tegen het opdringende populisme, dat in deel 3 -nota bene door toedoen van Michiel!- tot een dramatisch hoogtepunt zal komen.
H13: Een klassengesprek over o.a. liefde, gezin en kinderen. M. pleit voor het afzien van liefde omdat je, als je je daarmee inlaat, onvermijdelijk je vrijheid verliest. Als Tulp roept dat liefde je gewoon overkomt, wat kun je daar nu tegen doen?!, riposteert M: ‘Je niet openstellen bijvoorbeeld’, niet wetend dat de liefde binnenkort hem zelf zal overkomen. De rest van het hoofdstuk is minder interessant: M wordt drugsdealer en raakt daardoor in de problemen.
H 14: Gaat over een vakantie in Griekenland, waar M ook zijn groepje leerlingen mee naartoe neemt. Hij laat ze het toneelstuk Bacchanten van Euripides opvoeren en oefenen. De (seksuele) vrijmoedigheid neemt toe op de camping waar alleen hun groepje staat, en ’s avonds loopt het –opnieuw- uit op een orgie. Niet allemaal doen ze eraan mee. Prya en Dakota vinden het maar ‘onnatuurlijk’. De volgende morgen bespreekt M wat er gebeurd is. Volgens hem is er niet plotseling een nieuwe moraal ontstaan, ‘hoogstens een nieuwe mogelijkheid voor wie daar behoefte aan heeft.’ M meent dat er in het westen meer rampen ontstaan doordat men elkaar uit liefde als bezit beschouwt, dan door het praktiseren van vrije liefde.
Michiel en de woede
‘Beheersing, daar schortte het een beetje aan bij Michiel. Het probleem was niet zozeer dat hij zich niet kón beheersen, maar dat hij zich soms niet wílde beheersen.’ De woede die hij de motor van de beschaving noemt, leidt in dit hoofdstuk 3 bij voorbeeld tot het stuk schoppen van een aantal lantaarnpalen –onder het oog van enkele agenten. Een hilarische beschrijving. Hoe de motor van de beschaving kan leiden tot zinloos vandalisme (wat eigenlijk een pleonasme zou moeten zijn, maar dat terzijde)…
M koopt in H 5 zijn eerste SsangYong. De schrijver, de biograaf dus, beschrijft de auto enigszins vergelijkbaar met hoe meisjes/ vrouwen beschreven worden, nl. op een nogal macho-manier. ‘Wat een macht onder je kont en wat zat die kont lekker hoog, je waande je onaantastbaar boven alles en iedereen uit.’ Dit past wel bij M. De ‘van haat vervulde blikken’ van de ‘armetierige kneuterburgers met hun benepen moraaltjes’…. ‘Opzij stakkers! Angst is het, angst voor de grote wereld, voor macht en aanzien, voor mensen die het leven weten te grijpen.‘ Nietzsche is ook hier niet ver.
H6: Een dagje naar het strand. M gaat met leerlingen met de terreinwagen naar het strand, dwars door de duinen. Thuis bij M komt het tot een orgie. Als je als ex-onderwijsman dit leest, dan komt de geloofwaardigheid van het boek om aandacht vragen. Maar zoals ik verderop in een stelling poneer: ik denk dat die vraag voor dit boek niet relevant is. Het gaat in dit boek om ideeën, en de seks- en geweldscènes dienen om Michiel als machoheld te profileren. Iemand die de heersersmoraal (Nietzsche) tot in de puntjes belichaamt.
Een free fight loopt uit de hand (H8). M. hangt dus ‘het blonde beest’ (term van Nietzsche) uit dat zich niet laat temmen, dat nu eens geen zin heeft zich te beheersen. Hij schopt de neergevallen tegenstander tegen het hoofd en moet door vier officials van het podium gesleurd worden. Na een gevecht op de parkeerplaats met Oekraïners versiert hij een vrouw in een café. Zij vertelt hem dat ze juriste is bij een instelling voor jeugdzorg. Ze heeft pas een schrijnend verhaal meegemaakt van een meisje dat jarenlang door haar vader misbruikt was, toen ‘in handen was gevallen van een van haar leraren die haar mee naar huis had genomen’ en haar daar een aantal keren had misbruikt, verkracht, moet je eigenlijk zeggen.’ Nee, M heeft het niet in de krant gelezen… Hij vertelt haar wat over het Andere Leren en zij gaat mee naar zijn huis. Ironie op hoog niveau is dat vervolgens in zijn slaapkamer Lot in zijn bed blijkt te liggen. Een fraaie spiegelgebeurtenis, door de biograaf bijna hilarisch verteld. Dan neemt de biograaf even het woord, en schrijft MdR zelf twee pagina’s, namelijk over hoe de vrouw Michiels directeur van haar bevindingen in kennis stelt en hoe M daardoor kennis maakt met de voogd van Lot met wie hij later regelmatig het bed deelt. Opmerking: Zulke perspectiefwisselingen zijn eigenlijk al heel oud maar ze doen hier niet ouderwets aan. Ze zetten hier juist de ironische toon aan.
H9 is een niet zo interessant hoofstuk. M haalt zijn grote rijbewijs , doet aan illegale karate en crosses. Het Saumerland dat in deel 3 zo’n rol zal spelen, komt voor de tweede keer op de proppen.
H11: M brengt met een aantal leerlingen de kerstdagen door in twee villa’s in Saumerland. Daar zijn ze getuige van een ontploffende bom in het stadhuis. Een gebeurtenis die vooruitwijst naar deel 3.
Michiel en de kunst
Met zijn collega Job van Nederlands heeft M boven een paar wodka’s interessante bespiegelingen over o.a. kunst. Job is volledig afgeknapt op moderne kunst: ‘Er viel esthetisch gezien niets te genieten, niets was mooi of ontroerend. ‘Het gaat zo ver dat hij terecht komt bij zestiende- een zeventiende -eeuwse schilderkunst. Hij weet zelf dat hij ‘dan wel de weg kwijt’ is, maar hij heeft het gemist, zegt hij: die schilderijen ‘met fijne landschappen om in rond te dwalen (...) bij het haardvuur.’
Ook op de zogenaamde meesterwerken van de wereldliteratuur is hij afgeknapt. Zo las hij de hele Proust. 'Wat een stomvervelend boek is dat! Een over duizenden pagina’s uitgerekte beschrijving van de mondaine Parijse salons rond 1900 en (…) verveelde geesten (..) voor wie nauwelijks een belangrijker kwestie telt dan wie waar wel of niet wordt uitgenodigd (…). Voor Ulysses geldt hetzelfde: ‘Wat moeten vijftig pagina’s kroeggesprekken oproepen als je weet dat die nu eenmaal nergens over gaan. 180 pagina’s ‘vol taalabberaties en woordontlasting waarin de schrijver zwelgt maar de lezer verzuipt.’ Zijn conclusie: ‘De grootheid van dit soort werken is niet meer dan een mythe die voornamelijk aan de internationale universiteiten in stand wordt gehouden.’ M herkent wat Job zegt. Ik herken het ook en heb in onze discussieclub iets dergelijks wel eens opgemerkt naar aanleiding van een boek van Gogol: Dode zielen. Ik kan weinig eerbied opbrengen voor een boek dat door de elite ‘klassiek’ wordt genoemd, maar dat in de praktijk onleesbaar is. Job blijkt een cynicus die zijn leerlingen natuurlijk niet lastig valt met dit soort gedachten, maar wel een cynicus met idealen: hij leest met een clubje leerlingen ‘na afloop van de, ahum, lessen’ (!) Vestdijk, Hermans en Grunberg.
Dan volgt de passage dat de beide leraren de lantaarnpalen uitschoppen. Hilarisch is het gesprek met twee agenten die wel iets vermoeden maar niets kunnen bewijzen. (p. 33).
Aan het slot van het hoofdstuk een perspectiefwisseling. De biograaf kijkt vooruit en vertelt welke rol het meisje Lot in M’s leven zal gaan spelen. ‘ (…) een bindende kracht voor hem die zich nergens aan wilde binden.’ Een merkwaardig aspect: dat de klassieke woedende held die haakt naar strijd en ’t rumoer van de oorlog, zich door de zachte krachten laat beïnvloeden. Zo zelfs dat hij er onderdoor dreigt te gaan.
Oorlogshond en Bint (F. Bordewijk, 1949)
In Oorlogshond worden door de biograaf een paar boeken genoemd die geprezen of afgekeurd worden. Hermans’ De tranen der acacia’s behoort tot de eerste, Conrad’s Haert of Darkness naast andere tot de tweede categorie. Het boek Bint van F. Bordewijk wordt niet met name genoemd. Toch drongen zich parallellen aan mij op, die ik hieronder aanstip.
Er wordt in H 4 een vergadering van de ouderraad beschreven, naar aanleiding van vragen van ouders over de geringe hoeveelheid lessen die hun kinderen zeiden te krijgen. (Weer: herkenbare situatie!) De vergadering wordt voorgezeten door de conciërge. De zin waarmee deze wordt geïntroduceerd (‘Deze was Haci Koc, de conciërge van de school, ‘claviger’ zoals hij het zelf ironisch-serieus noemde.’), lijkt qua constructie rechtstreeks uit Bint van F. Bodewijk te komen: ‘Deze was de conciërge. Hij had de stem van een weekdier. ‘ Claviger betekent overigens niet alleen iets als ‘sleuteldrager’ maar is ook de naam van een kevertje. Vreemde associaties, weekdier, kevertje…
M schuift in dit hoofdstuk in het café aan bij de groep leerlingen die hij lesgeeft. Hij maakt kennis met de jongeren. Een van de jongeren steekt de loftrompet over Huib, een van de traditioneel werkende leraren, voor wie de jongeren respect en lof hebben. Lot blijft voor het eerst ‘kuis’ bij hem slapen.
Ook in H 12 een opmerkelijke parallel met Bint. Op pag. 134 schrijft Bordewijk daar: ‘De wereld had vroeger om de kinderziel niet gemaald en was er gekomen. De volwassene had geen fraaie houding als hij neerhurkte om ter hoogte van het kind te zijn.’ Weliswaar wordt het hier in Bint geplaatst in de constatering dat er geen tucht meer is, maar het opmerkelijk is de parallel met Oorlogshond: ‘Welnu, de slechtste dienst die we de leiders van de toekomst, onze leerlingen dus, kunnen bewijzen, is ze te beschouwen als het volk in een notendop en ze te vragen wat ze willen. Maar dat is precies wat het Andere Leren in de kern doet: op de hurken gaan zitten!’ Op p. 128 van Bint herinnert De Bree zich het woord van Bint dat hem inspireert: ‘De meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen.’ De uitgangspunten van de onderwijzers in Bint en die in Oorlogshond (althans degenen die niet het Andere Leren aanhangen) zijn in dezen dus gelijk.
Nu ik toch wijs op overeenkomsten met Bint, merk ik op dat daar de hoofdpersoon, de leraar De Bree ‘een niet groot atletisch lijf bezat’ met ‘een macht aan kracht’. (p.74). Michiel wordt in soortgelijke termen beschreven: ‘(…) één meter achtennegentig, dikke zwarte krullen, (..) dunne lippen, geprononceerde kin, brede schouders.’ In zijn oorlogsverklaring aan ‘De Hel’, de klas die De Bree samen met Bint wil vormen tot een soort superklas, komt ook de woede en de beheersing aan de orde. ‘Ik zou jullie gemakkelijk stuk voor stuk kunnen fijnknijpen. Niet uit kwaadheid, God nee, maar alleen omdat ik dat nu es zou willen. Verduiveld jammer alleen maar dat het niet mag.’ Alsof we Pim Fortuyn zelf horen spreken met zijn ‘Ik heb er zin an’, en Michiel handelt weliswaar niet ten opzichte van zijn klas op deze wijze, maar wel in zijn vrije tijd in het free fight en de crosses. Hij knijpt daar zijn tegenstanders wel fijn. En hij heeft er zin an!
Hoewel de klas De Hel alleen maar wanstaltigen bevat, zitten er in de bloemenklas meisjes, die, als Bordewijk die beschrijft, mij meteen aan de oberservaties van M doen denken toen hij Ikram en Prada, Tulp en andere meiden in zijn klas beschreef. Bij Bordewijk gaat het meer dan een halve eeuw eerder zo: ‘Daar waren achterin de twee meisjes Kret, Stientje en Mabelle, de laatste een poezele madonna, donker en roze, de eerste een onschuldig schalkje, dappere vonkjes in grauwe ogen, leutige krullen van bruin. Beiden heel klein en heel vrouwelijk, al borstjes als kaasjes.’ Op p. 50 van Oorlogshond beschrijft Michiel beeldend de lijven van Ikram en Prada. ‘(…) mooi afgeronde knieën, stevige ronde billen in een zwart bikinibroekje en opvallend grote borsten op zo’n klein strak lijf.’ Veel verschil is er niet, gelet op de meer dan zeventig jaar die tussen beide beschrijvingen zit.
Gaat het in het boek Bint om de invoering c.q. het herstel van onvoorwaardelijke tucht en gehoorzaamheid, die indruk heeft men niet in Oorlogshond. Toch pleit ook M in zijn rede tegen het Andere Leren voor een hard soort leider: ‘Het is mijn overtuiging(…), nee het is de waarheid dat de weke krachten van het Andere Leren nooit de harde vormen van toekomstig leiderschap zullen opleveren die, waar ook in de samenleving, noodzakelijk zijn om de terreur van opiniepeilingen, kijkcijfers en klantenonderzoek te bestrijden (…).’ Hij noemt in dezelfde adem ook nog het materialisme en de ’door de media aangewakkerde amusementszucht van de lagere cultuur die de hogere in een kwaad, elitair genoemd, daglicht stelt.’ Om weerstand te kunnen bieden aan het populisme moeten leiders hard zijn. Zij moeten als elite hun eigen keuzes maken en die verdedigen tegen de gemakkelijke leuzen en oneliners van populisten wie het alleen maar te doen is om opportunistisch gewin van zetels en macht op korte termijn. Daarvoor is ongetwijfeld een zekere hardheid nodig, maar m.i. meer nog onbaatzuchtigheid om het eigenbelang opzij te zetten voor het landsbelang.
Jammer voor de Saumerlanders dat Michiel in deel 3 deze overtuigingen kennelijk niet meer heeft. Hij ontpopt zich tot een super-populist.
Merkwaardig intermezzo
H10 is een merkwaardig hoofdstuk omdat de biograaf hier duidelijker dan gewoonlijk in het verhaal aanwezig is. Hij vertelt wat hij heeft weten te achterhalen van hoe het verder is gegaan met de leerlingen van het klasje van M. Dat is dus na hun examen. Het hoofdstuk loopt dus op de gebeurtenissen vooruit. Waarom de schrijver dit zo gedaan heeft, is onduidelijk, zeker waarom het in deze fase moet. Ikram heeft het goed gedaan. Ze analyseert: ‘het grappige is: wij werden opgeleid tot superburgers maar tegelijkertijd werden wij geacht elke beperking, iedere benepenheid van de burgerlijke moraal aan ons laars te lappen. Is het ooit anders geweest? Pausen, koningen, politieke leiders –de zweep der moraal waarmee ze ons sloegen, stond bij hen thuis achter slot en grendel.’
Ik merk op: een observatie die in het licht van de recent boven water komende misbruik- gebeurtenissen in de RK kerk wel gerechtvaardigd is. De leerlingen Dante en Dakota zullen verderop in het boek weer in Michiels leven opduiken. De eerste als criticus, de tweede als idolate volgster.
Hoe het boek verder gaat in episode 1
H15: Natuurlijk krijgt het gebeurde in Griekenland terug op school wel een staartje. Discussie en suggesties in de schoolkrant, ruzie met de directeur Wladimiroff, die ertoe leidt dat de laatste van de trap valt door een duw van M. Lot arriveert net op tijd om nog erger te voorkomen.
H16: De relatie van M met leerlinge Lot komt zelfs in de krant. Ze zetten dat met enige drang op de redactie(dreiging met de Raad voor de Journalistiek) ‘recht’. Vervolgens moet M zich de moeder van Prada van het lijf houden en raakt hij verder verwikkeld in de drugscriminaliteit. Zo ver dat hij een maand verlof vraagt en zich dan in zijn huis verschanst tot het overgaat. Ik vind dit niet de meest interessante hoofdstukken.
H17: M bemerkt dat hij verliefd is geworden op de mooie Ikram. Zij echter niet op hem en nu wordt M geconfronteerd met zijn eigen moraal, dat je je vooral niet moet binden via de liefde. Buiten de disco ontstaat een ruzie, er wordt geschoten, Lot duwt M opzij en wordt zelf dodelijk getroffen. De gebeurtenissen buitelen ineens een beetje over elkaar heen. Lot wordt opgebaard in M’s huis, begraven, en daarna is M de weg kwijt. Als hij Ikram opzoekt, confronteert zij hem keihard met zijn advies: ‘De liefde moesten we afschaffen voor we haar leerden kennen.’ Met andere woorden: pas nu je eigen adviezen en moraal maar op jezelf toe.
Op school wordt hij door collega Huib opgevangen. Zou, zo probeert Huib, M niet eens weer wat vaker op school kunnen verschijnen? Natuurlijk, zijn klassen redden zich goed, zo had hij ze immers opgeleid. Hij moest toch ook maar eens gaan nadenken over een minimaal leerplan voor Grieks en Latijn, ‘al was het maar aan de hand van een boek’. Maar M piekert er niet over. Hij bereidt zijn lessen voor terwijl hij ze geeft en er staat en komt ook niets van op papier. O ironie! Ongemerkt en wellicht ongewild is M het Andere Leren niet alleen toegedaan, hij is het Andere Leren geworden!
Hij neemt eigenlijk al langzaam afscheid van het onderwijs. Hij verschijnt op een ochtend geheel in camouflagepak gestoken op school met een zonnebril met oranje glazen en eist dat men hem aanspreekt met doctor. ‘Het werd deerniswekkend’, merkt de biograaf op. De afgewezen moeder van Prada neemt wraak door de Ouderraad in te lichten over M’s escapades en deze keer komt er een gedegen stuk in de krant Deze Dag. Hij wordt nog wel eloquent verdedigd door Dante, Tulp en Prada: ‘zonder hem zou het Andere Leren nooit ingang hebben gevonden op het Heinsius, zonder hem zouden zijn leerlingen nooit die hoge graad van scholing en ontwikkeling bereikt hebben (..).’ De man die het als zijn Uitdaging zag om de invoering van het Andere Leren te voorkomen, wordt verdedigd door zijn leerlingen als de man die het heeft ingevoerd. Sublieme ironie!
Het einde van deze episode wordt bereikt als tijdens een cross in Saumerland M zijn beheersing weer eens verliest en een mede-racer, die - o ironie- de zoon van zijn oude directeur blijkt te zijn, dood trapt. Doordat hij hem uit het brandende wrak van de auto sleept, wil de politie niet luisteren als hij de waarheid spreekt. Hij wordt als reddende held beschouwd. En dat laat hij dan maar zo.
Episode II Oorlogshond
Michiel als Oorlogshond
Deze episode is voor mij eigenlijk wat minder interessant. Er staan minder prikkelende gedachten en ideeën in. Het speelt in een Afrikaans land dat sterk aan de situatie in Congo doet denken. Ook aan het verhaal van Congo zoals wij dat recentelijk lazen van David van Reybrouck. De als oorlogshond, mercenary, huursoldaat, adviseur of hoe je ze wilt noemen, optredende classicus doet toch wat gezocht aan, ondanks het feit dat je in het eerste deel al hebt leren wennen aan de kickboksende Michiel. Er zit een forse tijdspanne tussen deel 1 en 2. Via een flash back worden we ingelicht over de wraak van Michiel over de moordenaar van Lot. Bewondering kan men hebben voor de deskundig aandoende manier waarop Anker over van allerlei zeer uiteenlopende zaken weet te schrijven, over wapens vooral. De embedded biographer valt intussen zo samen met de ‘gebiografeerde’ Michiel dat er voortaan wordt gesproken over ‘ons’ als het gaat over Michiel en zijn mannen. Dat komt de spanning natuurlijk ten goede. Nu en dan onderbreekt de schrijver, de biograaf, dat gevoel wel door perspectivische opmerkingen als ‘De lezer zal begrepen hebben (…)’. De biograaf neemt ook kenmerken van Michiel over. Op p. 150 wordt geschreven over ‘de vleesresten van een soldaat’ in een boom die getroffen is door een granaat uit ‘een van onze Indiase lieverdjes’ en dan staat er: ‘jawel hoor, daar kan ik heel goed tegen’. Een lokale vrouw, Sibi genoemd, neemt de plaats van Lot in, alsof die in haar ‘gereïncarneerd’ is. In hoofdstuk vier wordt dan de wraakactie in de Oekraïne op de moordenaar van Lot beschreven.
Daarin staat een verslag van een gesprek dat de embedded biograaf heeft met Michiel. Michiel zegt daarin: ‘Ík vraag me wel eens af waarom jij dit eigenlijk doet, dit allemaal opschrijft, al die moeite die je ervoor hebt moeten doen.’ ‘ De biograaf antwoordt daarop: ‘Ik had werkelijk geen idee. Niet uit bewondering in ieder geval. (…) Het moest blijkbaar, dit leven moest worden geboekstaafd.’ Michiel denkt vanuit zijn perspectief wel te weten waarom de biograaf dit werk doet: ‘’Volgens mij ben jij zo iemand die niet weet hoe hij moet leven, of erger nog: de kracht niet heeft om dat te doen. Eigenlijk leef jij gewoon via mij, weet je dat? Je bent gewoon een parasiet!’‘ Enige zelfspot toont de schrijver in het antwoord van de biograaf op de volgende pagina: ‘‘Parasiet’- was hij nu helemaal belazerd! Ik ging straks grof geld verdienen met het boek dat ik over hem ging schrijven! ‘ ( Ik denk dat, met de schrijftalenten die Anker onmiskenbaar heeft, hij inderdaad veel geld zou kunnen verdienen als hij dat zou willen. Meer in ieder geval dan dat met dit boek het geval zal zijn. Maar dat terzijde).
Michiel en Hermans’ Tranen der Acacia’s (1949)
Aan het slot van het hoofdstuk 4 betuigt de schrijver zijn postume hulde aan W. F. Hermans’ De tranen der acacia’s dat gaat over de hoofdpersoon die net gewend was te leven in de chaos van de oorlog en bezetting, ‘de waarheid over de werkelijkheid’, en dan na de bevrijding weer moet wennen aan ‘het gehuichel, de zachte krachten, de leugens van het humanisme. Zeer de moeite waard! Heel modern!’ Net als Hermans lijkt de biograaf van onze oorlogshond de mening te zijn toegedaan dat de mens zijn ware aard pas toont in situaties als een oorlog en dat de beschaving in vredestijd maar een heel dun laagje vernis is dat je er met de nagel afschraapt… De gehanteerde normen zijn bovendien sterk afhankelijk van het perspectief: een heldendaad in oorlogstijd kan als een moord beschouwd worden in vredestijd. (Ook dit is Nietzsche!).
In de volgende hoofdstukken wordt de lezer ondergedompeld in oorlogshandelingen in uiterst ondoorzichtige omstandigheden, namelijk de Afrikaanse jungle. Ze zijn spannend beschreven.
Michiel en Haert of Darkness (Joseph Conrad, 1899)
In hoofdstuk 9 vraagt de biograaf aan Michiel of die ooit Heart of Darkness heeft gelezen van Joseph Conrad. Dat heeft hij niet, wel heeft hij de ‘verfilming’ Apocalypse Now gezien. De biograaf besluit om, op dit punt van zijn verslag aangekomen, Heart of Darkness te herlezen. Hij vindt het ‘een vaag en warrig boek, geen touw aan vast te knopen’. Als de lezer zich afvraagt of Oorlogshond een moraal (in engere zin) heeft, een doel, een tendens wellicht, dan moet hij pagina 196 nog maar eens lezen. Volgens mij staan daar enkele essentiële opmerkingen. Die worden dus gemaakt naar aanleiding van het herlezen van Heart of Darkness. Ik ben voor de gelegenheid dit boek ook gaan lezen.
Ik ben het wel met het oordeel van de biograaf eens dat het een vaag boek is. Warrig vind ik het niet, wel vaag. ‘Al die zinnen waarbij je je afvraagt wat er nu eigenlijk staat-(…)’ Ja, inderdaad wordt er meer gesuggereerd dan er verteld wordt. De veelgenoemde monsterlijke hebzucht en wreedheid van Kurtz blijkt nauwelijks concreet ergens uit; alleen het feit dat er mensenhoofden op de palen voor zijn huis staan, wijst in die richting, maar hoe die hoofden er zijn gekomen staat er niet bij. En wat Kurtz ervaart wat hem aanzet tot roepen van het vaak aangehaalde ‘The horror, the horror!’ (Afgrijselijk! Zo afgrijselijk!, vertaalt Bas Heijne) blijft ook volstrekt duister. Terecht m.i. merkt Heijne in zijn nawoord op het boek ook al op, dat het boek tegenwoordig meer beroemd is om wat het opgeroepen heeft dan om wat het is. In Ankers boek wordt Heart of Darkness gezien als een uiting van een soort puberale fascinatie eind negentiende eeuw voor thema’s als dood, liefde en het kwaad. ‘(…) de moderne literatuur staat op het punt volwassen te worden door al die oude, vaak christelijk geïnspireerde codes en obsessies (zoals het kwaad) van zich af te schudden maar moet nog even de puberteit afmaken.’
Michiel en Nietzsche
‘Inmiddels zijn we op een heel wat realistischer manier tegen het kwaad gaan aankijken en bekende boosdoeners als de wil tot de macht en onze grenzeloze hebzucht hebben we met onze wetten redelijk onschadelijk gemaakt.’ staat er vervolgens. De ‘wil tot de macht’ is een term die door de filosoof Nietzsche is gemunt. Het is wellicht nuttig om hier even over Nietzsches gedachten uit te weiden want Oorlogshond bevat veel toespelingen op deze filosoof en zijn werk. Nietzsche maakt onderscheid tussen een slavenmentaliteit en een heersersmentaliteit. Beiden vinden we in Oorlogshond terug. Michiel probeert zijn leerlingen duidelijk op te leiden om tot de elite te gaan behoren, de leidenden. De leidende elite heeft een heersersmoraal, die zich afzet tegen de slavenmoraal van de massa, de kudde schapen die slechts volgt. Als Michiel de biograaf verwijt niet te durven leven, maar slechts via hem, Michiel, te leven, dan heeft die opmerking op deze tegenstelling betrekking. De biograaf zegt van zichzelf: ‘Ik ben altijd iemand geweest die zich voegde naar de omstandigheden. Het initiatief lag altijd bij de anderen, de mensen met wie ik graag omging, en dan ging ik gewoon met ze mee.’ (p. 166). Dat zal Michiel hem nooit nazeggen. Dat zou volstrekt tegen zijn karakter en overtuiging ingaan. Hij zorgt dat hij overal het initiatief heeft, of het nu in een kickboksgevecht is of in de schoolsituatie of in het Saumerland. De heersersmoraal is de moraal voor die mensen die zich sterk, mooi en voornaam vinden. Deze moraal is Michiel op het lijf geschreven. De held in de Griekse tragedies is zelfbewust en krachtig maar hij kan zich ook aanpassen aan de wereld zoals die zich aan hem voordoet, naar het lot (Lot!) of noodlot dat hem treft. Ook dat vinden we in Oorlogshond. In het gesprek dat Michiel heeft met zijn biograaf in hoofdstuk 4 zegt de eerste: ‘’Ach (...) ik heb de loop van mijn leven altijd geaccepteerd zoals het zich voltrok.’’ Aan een vrije wil gelooft Michiel niet zo: er is maar één wereld en daar moet je het mee doen, vindt hij. Ook dat is Nietzscheaans. Voor Nietzsche bestaat er geen bovenwereld. Bovenwerelden zijn bedacht om het lijden aan te kunnen en het volk mee te paaien. Ze zijn uitvloeisel van een christelijk waardenstelsel, dat past bij de volkse, slaafse moraal. Aanvankelijk bepaalde de elite wat goed en kwaad was. Door een omwenteling van de morele waarden wordt wat goed en kwaad is nu beslist door de zwakken, de slaven. En dat gaat niet altijd goed. Niet voor niets bedenkt in Oorlogshond Michiel dat het niet verkeerd zou zijn om een tijdje een tiran aan het roer te hebben. ‘Een tiran met visie natuurlijk. Iemand die geen compromissen hoeft te sluiten, geen eindeloos overleg te plegen.’ (p. 46)
De biograaf van Michiel meent (p. 196) dat goed en kwaad in onze tijd een kwestie is geworden van opportunisme: ‘de willekeur lijkt te regeren.’ Als voorbeeld noemt hij de vrije verkoop van alcohol terwijl we andere drugs verbieden. ‘En we zijn tegen het doden van zeehondjes maar martelen onze kippen en varkens.’ Zijn conclusie is: ‘het kwaad is een afspraak’. Daarom vindt hij het boek van Conrad overbodig geworden.
Ik voeg daaraan toe: De moderne westerse wereld heeft kennelijk een eigen weg gevonden om met de dilemma’s van goed en kwaad om te gaan. Er is een soort consensus, geleid en vaak gemanipuleerd door de media, die bepaalt wat goed en kwaad is. Die consensus wordt niet meer ondersteund door een christelijk noch een humanistisch waardensysteem, maar wordt bepaald door het toeval, door opportunisme. En dat opportunisme wordt niet zelden ondersteund door politieke motieven. Als voorbeeld noem ik maar even de commotie over Mauro. Toen deze werd teruggewezen door Albayrak (PvdA) was er geen vuiltje aan de lucht, toen Leers (CDA) hetzelfde deed, was dit (deze misschien zelfs) het kwaad zelf. (Overigens ben ik van mening dat een beschaafde natie gewortelde kinderen nooit naar een vreemd zgn. vaderland ‘terug’ stuurt. Maar dit terzijde). Deze consensus kan ook op korte termijn veranderen. Wat ‘wij’ vandaag verkeerd vinden, kunnen we morgen goedkeuren of op zijn minst ‘gedogen’, en andersom.
Volgens Nietzsche is er geen objectieve waarheid. Wat waarheid is, hangt af van het perspectief van de beschouwer. Absolute waarheid is slechts een illusie. In de Griekse tragedies zijn twee tendensen. Een Apollinische die streeft naar orde, schoonheid en regelmaat en een Dionysische die tracht de orde teniet te doen in een orgie van roes en oorspronkelijke chaos. Het is duidelijk welke tendens Michiel het meest zal aanspreken. Schoonheid is volgens Nietzsche niet het belangrijkste in de kunst. Kunst moet het wezen van de werkelijkheid uitbeelden, namelijk de clash van tegengestelde krachten. De Amerikaan Rorty heeft zich door Nietzsche laten inspireren en hij ziet filosofie als een vorm van kunst, niet als een leer van het kennen. Niet toevallig dat in het derde deel van Oorlogshond het Saumerlandse meisje Cindl filosofie studeert en zich bezighoudt met deze Rorty.
De wil tot de macht is bij Nietzsche de laatste waarheid; het product van alle krachten die in de wereld werkzaam zijn. Het morele waardenstelsel van de slaaf moet plaats maken voor dat van de aristocraat. De werkelijk aristocratische mens heeft eerbied voor zichzelf, voor de kracht in hem, die zich uit in zijn driften, en in de waarheden die hij projecteert op de wereld. Nietzsche ziet geweld dan ook als een deugd, omdat strijd een intrinsiek gegeven van de natuur is. In Oorlogshond houdt Michiel zijn leerlingen en anderen voor dat wrok en woede twee verschillende zaken zijn. Woede is volgens hem de motor van de wereld, een positieve kracht die kenmerkend is voor de Griekse held. Die de motor van de beschaving is. (p. 22-23) Duidelijk is dat Michiel zich aan de Griekse helden spiegelt. Ook in het tweede deel is dat zeer duidelijk.
Ik zal de resterende hoofdstukken van dit deel niet in detail volgen. Ze vertellen hoe het avontuur van Michiel uiteindelijk stuk loopt nadat hij zijn diensten is gaan verkopen aan een andere opdrachtgever, een lokale machthebber, een warlord. Dat het avontuur stuk loopt, is overigens te danken aan de ‘world body’, de UNO. Dat is dan nog wel weer hoopgevend.
Episode III Saumerland
In deel 1 is het Saumerland al geïntroduceerd als opstandige regio binnen Nederland. We moeten het Saumerland plaatsen in Oost-Nederland. Vermakelijk zijn de accenten waarmee Anker dat duidelijk maakt. Het dialect, de vergadering van het burgercomité van Skol, de schets van plaatselijke situaties. Hoewel het een gefantaseerd landschap en dito samenleving is, staat het je als lezer helder en herkenbaar voor ogen. En hoewel het verhaal in de toekomst speelt, zijn de politieke kwesties eveneens zeer herkenbaar.
Michiel over de waarde van filosofie en literatuur
In H 6 bezoekt Michiel de universiteitsbibliotheek van Saumerland. Op tafel ziet hij een nieuwe aanwinst liggen: De wraak van de filosofie van een Chinese auteur. Naar aanleiding van de titel van dit boek komt Michiel tot een ‘gedachtestroom’ die de biograaf ‘tracht kort weer te geven’. Volgens mij staat hier op p. 259-260 misschien wel de essentie van dit boek. In enkele zinnen wordt de geschiedenis en de betekenis van de filosofie (volgens Michiel dan natuurlijk) geschetst. De conclusie van die schets is tamelijk ontnuchterend. De filosofie heeft alleen maar invloed op zichzelf gehad en niet op de wereld, die het te druk had met das Fressen, en de moraal die daar zoals bekend ver achteraan hinkt, heeft ook al weinig meer uitstaande met de filosofie omdat die blijkt een biologische basis te hebben. De mens blijkt niet het alleenrecht op moraal te hebben; ook dieren hebben soms een moraal. De westerse waarden dan? Wel, die verspreiden zichzelf wel nu blijkt dat die de meeste welvaart in een land genereren. (Zelfs in de Islamitische landen, merkt het boek op, zeker nadat het Palestijnse conflict eindelijk nogal abrupt beëindigd is. Zou het dan toch zover komen, denk ik hierbij.) ‘De belangrijkste inzichten in het wezen en functioneren van de mens zullen worden verschaft – en worden al voor een belangrijk deel verschaft- door de neurowetenschappen en de primatologie, met Darwin als souffleur.’ Exit filosofie, dus.
‘Net als de literatuur bestaat de filosofie uit kanttekeningen in de marge van de autonome ontwikkeling van de wereld, waarbij de literatuur de ervaring van die wereld verwerkt en de filosofie er met begrippen greep op probeert te krijgen. ‘Nietzsche heeft weliswaar een enorme invloed gehad, maar wel voornamelijk op de filosofie en niet op de wereld, op het leven zelf. En op de literatuur natuurlijk. ‘En de literatuur? Ach…’ Exit literatuur, dus.
Michiel als provocateur en populist
In de volgende pagina’s en hoofdstukken schetst de schrijver hoe Michiel langzamerhand het Saumerland in zijn greep krijgt en naar zijn hand zet. Hij ondersteunt het smeulende ongenoegen over mammoetinstellingen en verzet tegen de centrale regering en schrikt daarbij voor een forse dosis populisme niet terug. In H 11 houdt Michiel een opzwepende rede voor het toegestroomde publiek (p. 290-292). Er staan veel van nu bekende, soms populistische, standpunten en kwesties in. Het meisje Cindl heeft hem door: ‘Goed verhaal’ vindt ze. ‘Maar wat een demagoog ben jij zeg! (…) Nee, er is een beter woord: een populist. Jij bent een populist.’’ Het antwoord van Michiel komt ons bekend voor: ‘’Ach, ik dien mijn volk,’ zei Michiel eenvoudig.’
Ik zie hierbij Pim Fortuyn staan voor het congres van Leefbaar Nederland, in de houding, uitroepend: ‘At your service!’ Ach, ik dien mijn volk. Tja. Waar Michiel in een vorig leven op het Heinsius waarschuwde tegen zwakke leiders die geen tegenwicht kunnen bieden aan het populisme, wordt hij nu zelf de populist die een hele regio meesleept naar dood en verderf.
Dit is een van de staaltjes ironie in dit boek, die maken dat het moeilijk is om duidelijk te krijgen waar het boek eigenlijk voor staat en tegen welke tendensen het (wellicht?) wil waarschuwen. Overigens beweert de auteur in zijn reactie op mijn stuk dat een kunstwerk, een boek, ‘geen bedoeling heeft, laat staan een boodschap.’ Zie pag. 22 e.v.
In het volgende hoofdstuk heeft Michiel zijn oud-leerling Dante aan de telefoon, die hem ervan probeert te overtuigen het verzet op te geven. Dante maakt hem nog wel duidelijk dat de lessen die Michiel gaf niet geheel , -nee: in het geheel niet- op prijs zijn gesteld: ‘Die hersenspoeling van jou op school, dat je moest zorgen niet verliefd te worden, en je aan niets te binden, vooral geen kinderen te nemen et cetera, dat heb ik je achteraf heel erg kwalijk genomen.’ Maar er zijn ook andere oud-leerlingen…
Thuis staat een andere oud-leerling op hem te wachten: Dakota. Zij wordt liefderijk opgenomen in de harem van Michiel.
Het verzet en de opstand escaleren, niet het minst door toedoen van Michiel. ‘Hij haakte –opnieuw- naar strijd en ’t rumoer van de oorlog’, als de Griekse held Achilles. Deze zin staat diverse malen in het boek geciteerd en moet dus belangrijk zijn. In een enerverend verslag ontrolt zich de veldslag voor onze ogen. Tot de meesten dood zijn of gevlucht naar verre buitenlanden. Saumerland blijft achter, ontwaakt uit de roes van vrijheid, onafhankelijkheid en eigenheid. De mensen vragen zich verbijsterd af in welk avontuur zij zich hebben laten leiden; ze hebben er in ieder geval niets mee gewonnen.
Epiloog
Michiel staat met Dakota bij de grens van Transnistrië waar vast wel nieuw avontuur wacht. Michel voelt zich aangeraakt door de dood die hem zocht en toch weer niet had gevonden.
‘Zo moest een held zich voelen, onsterfelijk.’
Motto’s
De auteur wees mij erop dat in de motto’s een belangrijke indicatie is te vinden over hoe wij ‘dit lege personage’(R. Anker) moeten begrijpen. Ik denk dat dit het duidelijkst naar voren komt in deze passage uit Ernst Jünger, Op de Marmerklippen: ‘Als overal waar twijfel hand in hand gaat met overvloed bekeerden wij ons tot het geweld- en is dat niet de eeuwige slinger die de wijzer voortdrijft (..)?
Geen tot optimisme stemmende gedachte.
STELLINGEN
1.Dit boek is verrassend qua inhoud en vorm.
2.Michiel is een personage dat zich laat leiden door Grieks-klassieke en vooral Nietzscheaanse beginselen.
3.Oorlogshond is een politiek boek. Het stelt voldoende politieke hete hangijzers aan de orde voor een pittig discours.
4.Oorlogshond laat zien dat de massa eenvoudig een Leider volgt die voldoende charisma heeft en bereid is daar misbruik van te maken. (episode 3) En wat de gevolgen daarvan kunnen zijn.
5.Oorlogshond is op te vatten als een waarschuwing tegen het opdringende populisme.
6.De seks, het geweld van het free fight en van de oorlog dienen om het karakter van Michiel als leider, als lid van de elite te profileren, dat zich alleen laat leiden door eigen machtswellust (de klassieke ‘woede’).
7.De invloed van het gedachtegoed van Nietzsche op dit boek is in de kritieken onderschat.
8.Het boek bevat interessante observaties betreffende kwesties als goed en kwaad, en de invloed van kunst, filosofie en literatuur.
9.Het boek bevat meesterlijke ironie. Voorbeeld 1: Waar Michiel eerst bestrijder is van het Andere Leren groeit hij ongewild uit tot degene die het invoert en daarvoor zelfs geprezen wordt. Voorbeeld 2: Waar Michiel in deel 1 waarschuwt dat de leider van de elite sterk moet zijn om tegengas te kunnen bieden aan het populisme, is hij zelf degene die in Saumerland uitgroeit tot het prototype van een populist, en wel een die tot het uiterste doorgaat.
10.Je moet er als lezer constant op verdacht zijn dat je niet in de valkuil trapt te denken dat dit boek de meningen van Robert Anker bevat.
11.De vraag naar de geloofwaardigheid van het verhaal is niet relevant.
12.Mijn conclusie: Oorlogshond is een interessant boek met vele kanten, geschreven in een uitstekende stijl, moreel niet onomstreden wellicht, en een verrijking voor de Nederlandse literatuur.
Dat een schrijver van mijn (onze) leeftijd zo vitaal en overdonderend kan schrijven in een zo moderne taal, dat vind ik toch ook wel bijzonder en bewonderenswaardig.
Ik kan met instemming de mening van Het Parool citeren:
‘Een voortrazend boek in een maar al te actueel decor; een avonturenroman, pamflet en heldenepos ineen, dat zowel vermaakt als tot nadenken stemt. Prachtig.’ Het Parool
Enkele vragen waarmee ik blijf zitten:
Is dit boek een pamflet? Zo ja, waartegen dan precies?
Is dit boek een verheerlijking van Nietzscheaanse principes over geweld, macht en seks?
Is dit boek nu tegen het zgn. Andere Leren of is het er juist voor?
Waardering in een cijfer: 8,5
Literatuurlijst:
Robert Anker: Oorlogshond. Roman. Amsterdam 2011
F. Bordewijk: Blokken, Knorrende beesten, Bint (Roman van een zender). Drie romans. ’s-Gravenhage z.j. Oorspr.1934.
Joseph Conrad: Hart der duisternis (vertaling en nawoord door Bas Heijne) Amsterdam 1997. Oorspr. Heart of Darkness, 1949.
W.F. Hermans: De tranen der acacia’s. Amsterdam, herziene uitgave 1971. Oorspr. 1949.
Brief- en e-mailwisseling met auteur Robert Anker
Ik heb mijn werk voorgelegd aan de auteur, via uitgeverij Querido. Eerst kwam er geen reactie, maar na enig navragen leidde dit tot een reactie van de auteur. Hieronder eerst mijn begeleidende brief aan Robert Anker.
Pesse, 3 februari 2012
Aan: De heer Robert Anker
p/a Uitgeverij Querido
Betreft: uw boek Oorlogshond
Uw kenmerk: -
Geachte heer Anker,
Met veel interesse heb ik uw boek Oorlogshond gelezen. Ik heb besloten het te gaan bespreken in ons vriendenclubje, bestaande uit drie ex-onderwijsmensen die elkaar kennen van de studie voor akten MO Nederlands en een universitaire studie. Ongeveer twee tot drie keer per jaar ontmoeten we elkaar voor een middag bijpraten en om twee boeken te bespreken, die door een van ons worden ingeleid. Dat doen we al trouw sinds 1986.
Deze keer (29 feb. a.s.) ben ik dus aan de beurt voor gastheer en inleider. Nu ben ik uitgebreid bezig geweest met uw boek (en met De Toren van Uwe Tellkamp). Ik heb daarvan een heel opstel op papier, maar er zijn nog vragen bij mij die overblijven.
Ik zou het zeer op prijs stellen als u mijn opstel zou willen bekijken. En misschien zelfs de overblijvende vragen aan het eind zou willen beantwoorden.
Als u meer wilt weten over onze ‘studieclub’ dan vindt u daar meer over op mijn website:
http://www.reizenenschrijven.com
De tekst sluit ik als bijlage bij deze e-mail bij.
Met vriendelijke groet,
Lammert Metselaar
Daarop kwam per mail de volgende reactie van de heer Anker:
Geachte heer Metselaar,
Veel dank voor uw uitvoerige bespreking van mijn roman. Ik denk dat u weinig van belang over het hoofd heeft gezien, al rept u niet over het motto van Heidegger dat toch een belangrijke hint geeft hoe we dit lege personage moeten begrijpen.
Op bladzijde 131 staat een betreurenswaardige fout die u, volkomen terecht, tot een ironische interpretatie heeft verleid: 'Andere Leren' moet natuurlijk iets zijn als het 'Oude Leren'. Maar die ironie past weer wel heel goed in het boek.
Ik kan uit uw beschrijving niet met zekerheid opmaken of u weet dat 'claviger' de naam was waarmee de conciërge op onze gymnasia werd aangeduid, misschien nu niet meer (te moeilijk, te elitair...). O ja, Bint is uit 1934. 'Deze was Haci' (ik citeer uit mijn hoofd) is welzeker een half-citaat.
Overigens ben ik niet met pensioen. Laatst ergerde in de NRC Joyce Roodnat zich aan een formulering die ze ergens had gelezen, alsdat David Bowie met pensioen was. Volstrekt onmogelijk! Een popster kan nooit met pensioen. Zo zie ik het voor kunstenaars ook. Ik geef al bijna acht jaar geen les meer maar heb aan de jaren die daaraan voorafgingen wel een pensioentje overgehouden - gelukkig maar, van een boek als Oorlogshond kan ik niet leven. Of ik dat met behoud van stijl met een ander boek zou kunnen - ik denk het niet. U moet de moeilijkheidsgraad van dat soort boeken voor schrijvers als ik niet onderschatten.
En dan nu uw vragen. Een werk van literatuur kan geen pamflet zijn. Kunst heeft geen bedoeling, laat staan een boodschap. Kunst maakt iets in hevige mate aanwezig en die aanwezigheid is altijd vreemd. Iedere recipiënt moet maar zien wat hij daarmee doet. Misschien zou De oorsprong van het kunstwerk u kunnen interesseren, van Martin Heidegger, zonder kennis van zijn werk wel enigszins te volgen. Nee, mijn roman is geen verheerlijking van Nietzsche maar Nietzsche past goed bij Michiel (en wie moet bij het blonde beest niet aan Wilders denken...). Hoewel Oorlogshond geen bedoeling heeft, durf ik te vermoeden dat de auteur ervan weinig opheeft met het Andere Leren.
Ik wens u veel genoegen met uw alleraardigste vriendenleesclub.
Met hartelijke groet,
Robert Anker
Ik heb gevraagd of hij bezwaar had tegen het opnemen van deze reactie in de bespreking op mijn website. Antwoord: Nee hoor, daar heb ik geen bezwaar tegen.
Vervolgens heb ik nog inhoudelijk op zijn e-mail gereageerd:
Nog even een inhoudelijke reactie op uw opmerkingen.
Ik ga een paar dingen in mijn bespreking aanpassen (het motto moet inderdaad nog aan de orde komen; het jaartal van Bint aangepast, ik ging gemakshalve uit van het jaartal voorin het boek genoemd maar natuurlijk wist ik dat Bint verscheen met de opkomst van het fascisme in Duitsland). Misschien moet ik de passage rond de conciërge nog iets duidelijker maken.
De 'betreurenswaardige fout' op pag. 131 zou ik niet zo betitelen. Ik vind het Andere Leren op die plaats -zoals u zelf trouwens ook al opmerkt- heel goed passen in het boek. Michiel, die bijna valt door de liefde waartegen hij zijn leerlingen altijd waarschuwde, Michiel die zelf vervalt tot de super-populist in deel 3 waar hij in deel 1 juist waarschuwde tegen populisten, daarbij past ook dat Michiel eigenlijk ervoor zorgt dat het Andere Leren wordt ingevoerd op het Heinsius, waar hij er eerst zo tegen ageerde. De term vervangen door het 'Oude Leren' zou m.i. niet zomaar passen, omdat Michiel intussen wezenlijk al de belichaming is van het Andere Leren door zijn manier van lesgeven en door het begrip 'dola' een geheel eigen interpretatie te geven. Ik vind het zoals het er nu staat, sublieme ironie. Niets aan doen in een volgende druk, zou mijn bescheiden advies zijn.
Dank voor de beantwoording van mijn vragen. Schrijvers beweren vaak dat hun boek geen boodschap heeft, maar dat de lezer ermee moet doen wat hij zelf meent te moeten doen. Natuurlijk is het boek zo geschreven dat het geen pamflet is; die bewering kwam ik tegen in het Parool. Toch ben ik zo vrij om bij mijn stelling te blijven dat dit een politiek boek is. Ik weet zeker dat het boek in onze bespreking op 29 februari tot geanimeerde, deels ook politieke discussie zal leiden.
De afkeer van het Andere Leren van de auteur deel ik volledig, dat zult u al begrepen hebben. Ook dat zal denk ik tot een interessante gedachtewisseling leiden.
Daarom dank voor uw boek en nogmaals voor uw reactie
Met vriendelijke groet, Lammert Metselaar
Hieronder staat ter informatie een artikel van internet over het boek van Joseph Conrad.
Heart of Darkness (uit Wikipedia)
Heart of Darkness (Hart der duisternis) is een roman van Joseph Conrad. In 1899 verscheen het als driedelige serie in Blackwood's Magazine, en in 1902 werd het als boek uitgegeven. Het is het verhaal van een moeizame tocht stroomopwaarts over de Kongo, naar de nog niet in kaart gebrachte "donkere" binnenlanden van Afrika ten tijde van het imperialisme.
Verhaal
De roman is een sterk symbolische raamvertelling, een verhaal binnen een verhaal. Een onbekende verteller vertelt wat zijn scheepsmaat Charlie Marlow vertelde op een avond toen ze voor anker lagen in de monding van de Theems, wachtend op het keren van het tij.
De verteltechniek waarbij verhalen binnen verhalen worden verteld komt vaker voor in de literatuur. Beroemde voorbeelden van andere auteurs van deze techniek zijn bijvoorbeeld The Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer of Woeste Hoogten van Emily Brontë. Marlows avonturen tijdens een tocht over de Kongostroom laten zien dat de zogenaamde menselijke beschaving erg kwetsbaar is: volgens de auteur is elk mens in staat te veranderen in een monster als er geen enkele remming en controle is door een (sociale) omgeving. De reis naar de donkere binnenlanden van Afrika is ook een reis naar de donkerste binnenkant van de menselijke geest. Dit hoofdthema werd in de oorlogsklassieker Apocalypse Now gebruikt. De setting is hierbij Vietnam ten tijde van de Vietnamoorlog in plaats van Afrika, maar er zijn duidelijke overeenkomsten tussen personage Kurtz in Conrads boek en de Kolonel Kurtz in de film. Ook de vorm van vertelling, waarbij een verhaal verpakt zit in een ander verhaal en verteld wordt vanuit het gezichtspunt van de hoofdpersoon is door Coppola overgenomen: de Marlow uit het boek is Captain Willard, een rol van Martin Sheen.
Marlow verhaalt over hoe hij ooit als stoombootkapitein in dienst kwam van een Brusselse handelsonderneming, over zijn reis naar Afrika, het langdurige en zinloze wachten op dingen die niet kwamen, de verspilling van moeite, mensen, materialen — en dat alles slechts om een hoeveelheid ivoor te kunnen bemachtigen.
Tijdens het wachten in de verschillende handelsnederzettingen hoort Marlow steeds weer vertellen over een zekere Kurtz, een handelsagent die meer ivoor binnenbrengt dan alle andere agenten bij elkaar. Maar Kurtz' methoden schijnen niet te deugen, en ook is er al maanden niets meer van hem vernomen.
Marlows eerste opdracht is deze Kurtz op te zoeken. Met een gammele stoomboot wordt het een lange tocht tegen de stroom in, voortdurend boomstronken ontwijkend, door niets dan oerwoud omringd, en met een groep kannibalen in dienst om de boot door ondiepten te duwen. Als Kurtz eindelijk bereikt wordt, blijkt deze helemaal van god los: alle wetten, alle normen, alle beschaving heeft hij overboord gezet, het enige wat voor hem nog telt is zijn eigen zin, zijn eigen wil. Kort voordat Kurtz een paar dagen later sterft, velt hij zelf het oordeel over deze toestand van totale ongeremdheid: "The horror! The horror!" ("Het afgrijzen! Het afgrijzen!")
Thema
Een belangrijk thema van het boek is zelfbeheersing — als aan emoties de vrije loop wordt gelaten, ontstaan er brokken: een kapitein die woedend een dorpshoofd met een stok begint te slaan krijgt een speer tussen zijn schouderbladen, de stuurman die uitgelaten staat te springen als de boot aangevallen wordt krijgt een speer in zijn zij... Als daarentegen emoties beheerst en onderdrukt worden, ontstaat er iets leugenachtigs, iets gekunstelds, iets doods. In het boek staat daarom het motief van "duisternis", het onbekende, het onbeheerste, tegenover dat van "licht", het witte masker van de beschaving.
Een ander thema is de Verlichting. Kurtz is van oorsprong een verlicht en rationeel denker, die geacht wordt vooruitgang te brengen in Afrika, en barbaarse praktijken te bestrijden. In de praktijk vervalt hij zelf echter ook tot barbaarse praktijken.
Achtergrond
Voor het schrijven van de roman kon Conrad teruggrijpen op zijn eigen ervaring: in 1890 was hij zelf kapitein op een stoomboot op de Kongo, die toen onderdeel vormde van de beruchte Kongo-Vrijstaat, een privè-domein van de Belgische koning Leopold II. Tijdens zijn eerste (en laatste) bootreis was hij getuige van zoveel misstanden en gruwelijkheden dat hij direct daarna ontslag nam.
Verfilmingen
De eerste film die Orson Welles wilde maken was een verfilming van Heart of Darkness, maar hij maakte het project nooit af.
In 1958 werd Heart of Darkness verfilmd als episode van de Amerikaanse televisieserie Playhouse 90, met in de hoofdrollen onder andere Eartha Kitt en Boris Karloff.
In 1994 werd een tweede televisiefilm gemaakt, ditmaal met onder andere Tim Roth als Marlow, en John Malkovich als Kurtz.
Heart of Darkness had ook een grote invloed op het script van veel andere films, zoals Aguirre, der Zorn Gottes van Werner Herzog, Apocalypse Now van Francis Ford Coppola, King Kong van Peter Jackson, en Star Trek: Insurrection. Er is een aflevering van Seinfeld ("The Chicken Roaster") die een hommage brengt aan Heart of Darkness, en de televisieserie Lost bevat vele verwijzingen naar de novelle.